ECLI:NL:RBROT:2017:4054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
C/10/494774 / HA ZA 16-137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na onrechtmatige beslaglegging en geschil over levering van een schip

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagde 1, [gedaagde 1], naar aanleiding van een onrechtmatig beslag dat door gedaagde 1 op het schip van eiser is gelegd. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 april 2017 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de levering van het schip 'Tender to Titan' centraal staat. Eiser stelt dat hij kosten heeft moeten maken om aan zijn bewaarplicht te voldoen, en dat hij schade heeft geleden door het onrechtmatig beslag op zijn andere schip, de 'Titan'. Gedaagde 1 betwist de vordering en stelt dat de kosten voor rekening van eiser komen, omdat het schip pas op 4 januari 2014 aan gedaagde 1 is geleverd. De rechtbank oordeelt dat de levering van het schip niet heeft plaatsgevonden op de door eiser gestelde datum van 8 juli 2009, maar dat deze is opgeschort tot het moment van reparatie van het schip. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op schadevergoeding en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 1, die zijn begroot op € 3.567,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/494774 / HA ZA 16-137
Vonnis van 26 april 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.C.M. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagden] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 december 2015 met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de brief van 4 mei 2016 waarin de rechtbank partijen oproept voor een zitting
  • de brief van 23 augustus 2016 van [eiser] met producties (waarvan een aantal door de
rechtbank is geweigerd)
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2016
  • de akte houdende overlegging producties tevens wijziging c.q. vermindering van eis van
[eiser]
- de antwoordakte na comparitie tevens akte houdende overlegging van producties van [gedaagde 1]
.
  • de akte vermeerdering van eis van [eiser] met productie
  • de rolbeslissing van 14 december 2016 waarin het bezwaar van [gedaagde 1] . tegen deze
vermeerdering van eis wordt verworpen
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] .
  • de e-mail van 4 januari 2017 waarin de rechtbank partijen meedeelt dat deze antwoordakte
wordt toegelaten, met dien verstande dat er geen acht wordt geslagen op stellingen die het
doel van de akte te buiten gaan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 22 juni 2009 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een overeenkomst ondertekend, waarbij [gedaagde 1] van [eiser] het schip “Tender to Titan” (hierna: het schip) koopt voor een bedrag van € 200.000,00 (hierna: de overeenkomst). Betaling heeft plaatsgevonden in juli 2009.
2.2.
Relevante artikelen in de overeenkomst zijn:
“Artikel 3.1
Het vaartuig wordt bedrijfsklaar geleverd met alle in aangehechte jachtspecificatie omschreven uitrusting en toebehoren (...) in de zichtbare toestand, waarin het vaartuig is bevonden bij inspectie door of namens koper verricht op 03-07-2009 te ST Annaland, in het geval koper geen gebruik maakt van zijn recht tot expertise zoals bedoeld in artikel 4.1. De overeengekomen plaats van levering is: liggend te water in ST Annaland. Het overeengekomen tijdstip van levering is zo spoedig mogelijk na het moment, waarop [eiser] de volledige koopsom heeft ontvangen, tenzij tussen partijen nadrukkelijk anders is overeengekomen en zulks aan [eiser] schriftelijk is gemeld.
(...)
Artikel 3.5
In geval het vaartuig voor de levering in een toestand geraakt, afwijkend van die waarin koper het na inspectie zijnerzijds heeft gekocht, is verkoper verplicht om bedoelde afwijkingen binnen de voor reparatie bedoelde afwijkingen benodigde tijd te herstellen op een dusdanige wijze dat verkoper aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst kan voldoen. In dit geval wordt de levering van het vaartuig opgeschort met de voor reparatie benodigde tijd.
(...)
Artikel 9.1
Geschillen voortvloeiende uit deze overeenkomst en voorzover in deze en andere overeenkomst(en) geen andere regeling is getroffen, zullen uitsluitend worden beslecht door de rechtbank te Rotterdam.
Artikel 9.2
Op deze overeenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.”
2.3.
Op 8 juli 2009 heeft [eiser] het schip voor reparatie naar de locatie gevaren voor de onderwaterinspectie. [eiser] heeft daarbij een betonnen paal geraakt, waardoor een gat in de spiegel van het schip is ontstaan.
2.4.
Op 20 oktober 2009 heeft [gedaagde 1] . de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde 1] . gedagvaard voor deze rechtbank. [gedaagde 1] . vorderde in die procedure (met rolnummer 10-408) - onder meer - een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] . de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden en teruggave van de koopprijs met rente.
2.5.
Op 8 september 2010 heeft [gedaagde 1] . tot zekerheid van voornoemde vordering beslag doen leggen op een ander schip van [eiser] , de “Titan”.
2.6.
Bij (incidenteel) vonnis van deze rechtbank van 10 november 2010 in de procedure met rolnummer 10-408 heeft de rechtbank geoordeeld dat in dat stadium van de procedure niet kon worden geoordeeld over de vraag of op 8 juli 2009 levering van het schip heeft plaatsgevonden. Omdat het wel van belang was dat één van de partijen maatregelen trof tot behoud van het schip, is [eiser] veroordeeld om voor de duur van het geding ter zake het schip een verzekering voor een stilliggend schip af te sluiten en voor een ligplaats te zorgen en maatregelen te treffen om schade aan het schip als gevolg van vorst, sneeuw, regen en wind te voorkomen.
2.7.
Bij tussenvonnis van 13 juni 2012 in de procedure met rolnummer 10-408 heeft deze rechtbank onder meer overwogen dat vanwege een eiswijziging van [gedaagde 1] . geen sprake meer is van een eis van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , maar alleen nog van een eis van [gedaagde 1] .
2.8.
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 in de procedure met rolnummer 10-408 is de vordering van [gedaagde 1] . afgewezen.
2.9.
Bij brief van 13 januari 2014 heeft (de raadsman van) [eiser] [gedaagde 1] . aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 14.883,95 (€ 8.107,53 aan winterstalling en
€ 5.956,04 aan verzekeringspremies).
2.10.
Bij een cessie akte die partijen op 30 april 2014 hebben ondertekend en waarbij de aanspraken die [eiser] uit hoofde van een verzekering kon doen gelden aan [gedaagde 1] . zijn overgedragen, is in aanmerking genomen dat [gedaagde 1] . niet bereid is om het conservatoir beslag op de “Titan” op te heffen, maar wel (voorwaardelijk) wil instemmen met een varend beslag per 1 mei 2014.
2.11.
Op 21 juli 2014 is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld voor het onttrekken van de “Titan” aan het beslag.
2.12.
Bij arrest van 31 maart 2015 is het vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 in de procedure met rolnummer 10-408 bekrachtigd door het Gerechtshof Den Haag.
2.13.
Bij brief van 14 september 2015 heeft (de raadsman van) [eiser] [gedaagde 1] . onder meer aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige beslaglegging voor een bedrag van € 39.649,65 (€ 7.826,00 aan liggelden, € 11.100,00 aan gemiste charterinkomsten, € 7.911,00 aan betaalde verzekering en € 12.812,65 aan salariskosten van de heer [persoon] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde 1] . tot betaling van € 54.533,60 en € 5.927,52, vermeerderd met rente en kosten. [eiser] heeft het bedrag van € 54.533,60 bij wijziging van eis verminderd met een bedrag van € 1.147,42 aan BTW (zie hieronder bij het bedrag aan winterstalling).
[eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij noodgedwongen kosten heeft moeten maken om aan zijn bewaarplicht te voldoen, althans dat sprake is van zaakwaarneming. Het betreft de volgende bedragen:
- € 8.107,53 € 8.107,53 inclusief rente aan winterstalling van het schip bij BusmariTeam B.V.
minus € 1.147,42 aan BTW en Mariteam Shipyard C.V.
  • € 5.956,04 inclusief rente aan betaalde premies voor de verzekering van het schip
  • € 254,10 de factuur van De Werd Jachttechniek
  • € 566,28 facturen van Accucentrale Delta B.V.
  • € 7.826,00 de factuur van Watersportvereniging Sint Annaland.
Voorts vordert [eiser] uit hoofde van het door [gedaagde 1] . onrechtmatig gelegde beslag op de “Titan” een bedrag van € 31.823,65. [eiser] heeft dit bedrag bij vermeerdering van eis vermeerderd met € 18.070,35 (zie hieronder bij het bedrag aan gemiste charterinkomsten). Het betreft de volgende bedragen:
- € 11.100,00 € 11.100,00 aan gemiste charterinkomsten (2011-2013)
en € 18.070,35 aan gemiste charterinkomsten (2015-2019)
  • € 7.911,00 aan betaalde verzekering (2011-2013)
  • € 12.812,65 aan salariskosten van de heer [persoon] 2011-2013.
Het bedrag van € 5.927,52 bestaat uit preprocessuele kosten welke betrekking hebben op corresponderen met (de raadsman van) [gedaagde 1] . ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3.2.
[gedaagde 1] . voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
[gedaagde 1] . verzoekt de rechtbank om alleen vonnis jegens [gedaagde 1] te wijzen en niet jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
Volgens [gedaagde 1] . moet de vordering die is gestoeld op de bewaarplicht worden afgewezen bij gebrek aan grondslag. Voorts dient deze vordering te worden afgewezen, omdat [eiser] niet aan zijn bewaarplicht heeft voldaan. Daarnaast komen deze kosten voor rekening van [eiser] , omdat het schip pas op 4 januari 2014 aan [gedaagde 1] . is geleverd. Van zaakwaarneming is geen sprake.
Ten aanzien van de kosten uit hoofde van onrechtmatige daad betwist [gedaagde 1] . dat [eiser] schade heeft geleden en betwist [gedaagde 1] . de afzonderlijke schadeposten. Daarnaast brengt volgens [gedaagde 1] . de redelijkheid en billijkheid mee dat [eiser] geen schadevergoeding kan vorderen vanwege onrechtmatig beslag.
[gedaagde 1] . betwist verder dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en maakt bezwaar tegen de hoogte daarvan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak betreft een internationaal geval, aangezien [eiser] in Nederland woont en [gedaagde 2] in Zwitserland. Daarom dient de rechtbank eerst ambtshalve haar bevoegdheid (rechtsmacht) ten aanzien van [gedaagde 2] te bepalen. [eiser] en [gedaagde 1] zijn overeengekomen om geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst, zoals het onderhavige geschil, uitsluitend te laten beslechten door de rechtbank te Rotterdam (2.2). [gedaagde 2] heeft zich daar stilzwijgend bij aangesloten. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
4.2.
Partijen hebben ter zitting gekozen voor Nederlands recht als het recht dat van toepassing is op hun geschil.
4.3.
[gedaagde 1] . heeft de rechtbank verzocht om alleen vonnis jegens [gedaagde 1] te wijzen en niet jegens [gedaagde 2] . Volgens [gedaagde 1] . is hetgeen [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering jegens [gedaagde 2] heeft aangevoerd onvoldoende om de onder 2.7. genoemde overweging van deze rechtbank in het vonnis van 13 juni 2012 in de procedure met rolnummer 10-408 opzij te zetten. Dat [gedaagde 1] . in de procedure met rolnummer 10-408, en het hoger beroep, bij nader inzien ervoor heeft gekozen dat [gedaagde 1] als enige eisende partij optrad, betekent echter niet dat [eiser] in de onderhavige procedure [gedaagde 2] niet zou mogen dagvaarden. [eiser] heeft zijn belang bij zijn vordering jegens [gedaagde 2] voldoende onderbouwd met een verwijzing naar de proceskosten, die hij wil verhalen op [gedaagde 2] . De rechtbank zal het verzoek van [gedaagde 1] . dan ook niet honoreren.
4.4.
Wat de vordering van [eiser] betreft uit hoofde van de bewaarplicht, althans zaakwaarneming, geldt het volgende.
4.5.
Volgens [eiser] heeft levering van het schip aan [gedaagde 1] . plaatsgevonden op 8 juli 2009. Dat sprake is van levering op die dag onderbouwt [eiser] ter zitting als volgt:
“Ik heb de papieren (bouwtekeningen e.d.) van het schip achtergelaten op het schip, mijn spullen eruit gehaald, een fles champagne gegeven, in die zin dat ik de fles heb koud gezet in de koelkast op het schip, de sleutel (met een klosje eraan) overhandigd aan [gedaagde 1] , hem succes gewenst en ben van boord gegaan. [gedaagde 1] heeft de sleutel toen zelf in het zakje van de buiskap gedaan. De sleutel van de motor lag in het schip. Dat wist [gedaagde 1] . [gedaagde 1] bleef met [gedaagde 2] achter op het schip. Daarmee was voor mij de kous af. [gedaagde 1] wilde het schip verven. Ik zei dat moet je zelf regelen, het schip is nu van jou. Dat heeft hij gedaan. Als je geen eigenaar bent van het schip, geef je toch ook geen opdracht aan een schildersbedrijf? (...) Er is door mij met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] helemaal niet over het contract gesproken; wij zijn geen juristen.”
Voorts wijst [eiser] erop dat de door [gedaagde 1] . ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst is afgewezen door deze rechtbank (hetgeen in hoger beroep is bekrachtigd) en dat dit betekent dat [gedaagde 1] . als eigenaar van het schip gehouden is om de kosten in verband met de bewaarplicht van [eiser] aan hem te vergoeden.
4.6.
Volgens [gedaagde 1] . heeft levering van het schip eerst plaatsgevonden op 4 januari 2014. [gedaagde 1] . verwijst daartoe naar de inhoud van de overeenkomst in samenhang met de omstandigheid dat [eiser] op 8 juli 2009 een betonnen paal heeft geraakt, waardoor een gat in de spiegel van het schip is ontstaan (2.2. en 2.3.). [eiser] is tot 4 januari 2014 eigenaar gebleven van het schip. De kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het schip tot 4 januari 2014 komen derhalve voor rekening van [eiser] .
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vraag wanneer levering van het schip heeft plaatsgevonden is van belang voor de vordering uit hoofde van de bewaarplicht. Immers ligt het risico van het schip vóór levering nog bij [eiser] (artikel 7:10 BW).
4.8.
Ten aanzien van de levering van het schip staat in artikel 3.5 van de overeenkomst dat, in geval het vaartuig voor de levering in een toestand geraakt, afwijkend van die waarin koper het na inspectie zijnerzijds heeft gekocht, verkoper verplicht is om bedoelde afwijkingen binnen de voor reparatie bedoelde afwijkingen benodigde tijd te herstellen op een dusdanige wijze dat verkoper aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst kan voldoen. De levering wordt in dat geval opgeschort met de voor reparatie benodigde tijd. Voorts is volgens de overeenkomst de overeengekomen plaats van levering: liggend te water in Sint-Annaland (2.2). Op 8 juli 2009 was derhalve sprake van het geval dat wordt omschreven in voornoemd artikel van de overeenkomst. Immers heeft [eiser] , toen hij het schip op 8 juli 2009 naar de locatie voor de onderwaterinspectie voer, een betonnen paal geraakt waardoor een gat in de spiegel van het schip is ontstaan. Levering van het schip heeft derhalve naar de letter van de overeenkomst niet plaatsgevonden op 8 juli 2009, maar is opgeschort tot het moment waarop het gat in de spiegel zou zijn gerepareerd en het schip weer in Sint-Annaland zou liggen.
4.9.
Gelet op de hiervoor onder 4.4. genoemde aanvullende onderbouwing ter zitting, doet [eiser] kennelijk een beroep op een nadere overeenkomst tussen partijen die afwijkt van de schriftelijke overeenkomst van juni 2009. Stelplicht en bewijslast voor deze nadere overeenkomst rusten op [eiser] . Gesteld noch gebleken is echter dat partijen zijn overeengekomen dat, in afwijking van de schriftelijke overeenkomst, dus ook in geval van schade aan het schip waarvan ten tijde van de inspectie van het schip nog geen sprake was, levering zou plaatsvinden op de manier zoals omschreven door [eiser] (tekeningen achterlaten, champagne koud zetten e.d.). Dat voor [eiser] hiermee “de kous af was” betekent niet dat [gedaagde 1] . akkoord ging met een dergelijke, van de schriftelijke overeenkomst afwijkende manier van leveren. [gedaagde 1] . betwist overigens de door [eiser] geschetste gang van zaken. Overeenstemming blijkt evenmin uit de omstandigheid dat [gedaagde 1] in de zomer van 2009 op het schip met mensen onderhandelde in het kader van eventuele werkzaamheden aan het schip, zoals nog aangevoerd door [eiser] . Immers ging [gedaagde 1] er in die tijd nog steeds vanuit dat het schip op enig moment aan hem zou worden geleverd in de staat waarin hij het had gekocht. Nu [eiser] bovendien ter zitting heeft verklaard dat er op 8 juli 2009 helemaal niet over de schriftelijke overeenkomst is gesproken, is onvoldoende gesteld om van een nadere overeenkomst te kunnen spreken.
Van zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW, waar [eiser] nog een beroep op doet, is evenmin sprake, reeds omdat [eiser] als eigenaar primair zijn eigen belang diende.
4.10.
[eiser] heeft (subsidiair) geen andere datum gesteld waarop levering zou hebben plaatsgevonden. Wel erkent [eiser] dat [gedaagde 1] . op 4 januari 2014 het schip, dat inmiddels weer in Sint-Annaland lag, in bezit heeft genomen. Anders dan [eiser] , die deze inbezitneming aanmerkt als “de overdracht van het einde van de bewaarplicht van [eiser] ”, is op 4 januari 2014 pas sprake van levering van het schip naar de letter van de overeenkomst. Dat het beroep van [gedaagde 1] . op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst is afgewezen, doet daar niet aan af. Alle kosten die [eiser] tot en met 4 januari 2014 heeft gemaakt in het kader van de hem opgelegde bewaarplicht, dienen dan ook voor rekening van [eiser] te blijven.
4.11.
Wat de vordering van [eiser] betreft uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging op de “Titan”, geldt het volgende.
4.12.
[gedaagde 1] . betwist dat [eiser] schade heeft geleden. [gedaagde 1] . voert aan dat de “Titan” feitelijk niet onder het op 8 september 2010 gelegde beslag lag, maar gedurende het beslag is gebruikt door [eiser] . Daarnaast brengt volgens [gedaagde 1] . de redelijkheid en billijkheid mee dat [eiser] om deze reden geen schadevergoeding kan vorderen. [gedaagde 1] . verwijst naar de in het geding gebrachte processen-verbaal van 21, 22 en 27 oktober 2010 en van 12 juli en 24 november 2012 (productie 18, 19, 20, 21 en 23 bij conclusie van antwoord). Voorts verwijst [gedaagde 1] . naar de uitslagen van zeilwedstrijden in oktober 2010 en oktober 2012 (productie 31 antwoordakte na comparitie tevens akte houdende overlegging van producties en productie 22 conclusie van antwoord).
4.13.
[eiser] erkent dat de “Titan” weg was onder het beslag, maar hij voert aan dat dit alleen het geval was voor reparatiedoeleinden in de wintermaanden van 2010. Ook erkent [eiser] dat de “Titan” heeft meegedaan aan zeilraces. In het seizoen lag “de Titan” volgens [eiser] wel in de jachthaven.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met het afwijzen door de rechtbank van de vordering van [gedaagde 1] . in de procedure met rolnummer 10-408, welke beslissing in hoger beroep is bekrachtigd, is het door [gedaagde 1] . gelegde beslag op de “Titan” onrechtmatig geworden.
Uitgangspunt is dat degene die een beslag legt, op eigen risico handelt en, indien het beslag achteraf ten onrechte blijkt te zijn gelegd, de door dat beslag geleden schade geheel dient te vergoeden. Voor de hoogte van de vergoeding dient de situatie waarin de beslagene door de beslaglegging verkeert te worden vergeleken met de situatie waarin geen beslag zou zijn gelegd.
4.15.
Er kan van schade natuurlijk geen sprake zijn wanneer de beslagene het object van beslaglegging aan het beslag heeft onttrokken, zoals in het onderhavige geval. Onder meer uit de hiervoor onder 4.12. genoemde producties is gebleken dat op 8 september 2010 een kopie van de gerechtelijke beschikking waarbij het verlof tot beslag is gegeven, is achtergelaten op de “Titan”. Op 9 oktober 2010 lag de “Titan” echter niet in de jachthaven, maar deed het mee aan een zeilrace. Ook op 22 oktober 2010, toen gerechtsdeurwaarder A.M. Wedts de Swart naar de jachthaven is gegaan om de “Titan” met een staalkabel en een hangslot vast te leggen aan de steiger, lag de “Titan” daar niet. Vervolgens is naar de “Titan” uitgekeken. Eerst op 12 juli 2012 heeft de politie opgemerkt dat de “Titan” weer in de jachthaven lag. Daarop heeft gerechtsdeurwaarder B.J. Meijering de “Titan” met een staalkabel en een hangslot vastgelegd aan de steiger. Op 13 oktober 2012 was het schip weer niet in de jachthaven. De staalkabel was doorgeknipt. Die dag heeft de “Titan” meegedaan aan een zeilrace. Eind november 2012 bleek dat de “Titan” wederom was weggehaald uit de jachthaven.
4.16.
Voor zover de “Titan” wel feitelijk onder beslag lag, heeft [eiser] de diverse schadeposten, die door [gedaagde 1] . uitvoerig gemotiveerd zijn betwist, niet, althans onvoldoende met justificatoire bescheiden onderbouwd, terwijl hij daartoe meerdere keren in deze procedure in de gelegenheid is geweest. Ten aanzien van de verschillende schadeposten geldt bovendien het volgende.
4.17.
Wat de gemiste charterinkomsten ad € 11.100,00 over 2011-2013 betreft, lijken de door [eiser] in het geding gebrachte (zakelijke) facturen betrekking te hebben op de “Tender to Titan” (er staat: “T.T.Titan”) en niet op de “Titan”. Dat [eiser] voorts maar één gegadigde had, die afzag van charteren “wegens het gedoe met de beslaglegging”, zoals [eiser] heeft aangevoerd, kan niet aan [gedaagde 1] . worden tegengeworpen. Het is immers aan [eiser] om aan te tonen dat hij het schip had kunnen verhuren.
4.18.
Per 1 mei 2014 was sprake van een varend beslag op de “Titan”. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit zou moeten leiden tot gemiste charterinkomstenen van € 18.070,35 over de periode van 2015 - 2019. Immers is het mogelijk om een schip met toestemming van de beslaglegger te exploiteren, maar, zoals aangevoerd door [gedaagde 1] . en niet betwist door [eiser] , had [eiser] [gedaagde 1] . helemaal niet verteld dat hij het schip exploiteerde.
4.19.
Wat het bedrag van € 7.911,00 aan betaalde verzekering over de periode 2011 - 2013 betreft, geldt dat op dit punt geen sprake is van een andere situatie met of zonder beslag. Immers moet worden aangenomen dat de “Titan” ook zonder beslag zou zijn verzekerd, omdat de jachthaven dit verplicht. Dat deze kosten te maken hadden met een extra dure verzekering in verband met de charteractiviteiten is niet gebleken.
4.20.
Daargelaten dat de juridische verplichting, om de heer [persoon] salaris te betalen in een periode dat hij niet werkt, niet is komen vast te staan, zijn deze salariskosten ad
€ 12.812,65 over 2011-2013 in het geheel niet onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften.
4.21.
De slotsom is dat alle vorderingen zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] . worden begroot op:
- griffierecht 885,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.567,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] . tot op heden begroot op € 3.567,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.
615/32