ECLI:NL:RBROT:2017:4107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
10/691058-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanwezig hebben van amfetamine en hasjiesj zonder bewijs van opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna drie kilo amfetamine en een hoeveelheid hasjiesj. De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.C. Levy, heeft tijdens de zitting op 19 april 2017 verklaard dat zij niet op de hoogte was van de amfetamine die in een koffer in haar woning was verborgen. De officier van justitie, mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi, heeft vrijspraak gevorderd voor de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 20 maart 2015 de koffer met amfetamine in de woning van de verdachte heeft aangetroffen. De verdachte verklaarde dat haar medeverdachte de koffer eerder die dag had gebracht. Getuigen hebben deze verklaring bevestigd, maar de rechtbank kon niet met zekerheid vaststellen wie de koffer daadwerkelijk in de woning had gebracht. Er waren twee mogelijke scenario's, maar beide boden onvoldoende bewijs voor opzet van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de opzet van de verdachte op het aanwezig hebben van de amfetamine en hasjiesj. De verdachte is dan ook vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. G.M. Munnichs als voorzitter, en mrs. A.A. Kalk en K. Bakker als rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/691058-15
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ter toelichting merkt de rechtbank het volgende op.
Op 20 maart 2015, omstreeks 21.20 uur, heeft de politie in de woning van de verdachte een koffer aangetroffen waarin bijna drie kilo amfetamine bleek te zitten. De politie had ongeveer een half uur daarvoor gezien dat de verdachte met die koffer haar woning binnenging nadat zij uit een auto was gestapt. De verdachte heeft toen ter plekke tegen de politie gezegd dat zij de koffer uit die auto had meegekregen. De politie heeft een en ander vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen.
Later heeft de verdachte verklaard dat haar medeverdachte [naam medeverdachte] de koffer die dag halverwege de middag in haar woning had gebracht en dat zij ’s avonds niet met de koffer op straat is geweest. Enkele getuigen hebben bevestigd dat [naam medeverdachte] de koffer ’s middags in de woning heeft gebracht.
Alhoewel de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan het proces-verbaal van bevindingen van de politie kan niet met volstrekte zekerheid worden vastgesteld op welk tijdstip en door wie de koffer met amfetamine in de woning van de verdachte is gebracht. Er is sprake van twee scenario’s en het dossier bevat voldoende wettig bewijs om beide scenario’s te ondersteunen. Voor beide scenario’s geldt echter dat daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het aanwezig hebben van de in de koffer verborgen amfetamine. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken.

Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Zawierko, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op of omstreeks 20 maart 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2973,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2 jo 10 Opiumwet)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
zij
op of omstreeks 20 maart 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 744,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Art. 3 jo 11 Opiumwet)
een later moment plaatsvinden.
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet