ECLI:NL:RBROT:2017:4189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
10/710066-15 ontneming vonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 939.105,60 door de veroordeelde, die opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank Rotterdam heeft op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeide uit een eerder vonnis van dezelfde datum waarin de veroordeelde was veroordeeld voor hennepteelt. De vordering van de officier van justitie, mr. L.C. Visser, was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is berekend op basis van rapporten en proces-verbaal van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende de periode van 1 september 2012 tot en met 16 oktober 2014 hennep heeft geteeld in twee kweekruimtes, met een totale opbrengst van minimaal 1.065.080 euro. Na aftrek van kosten, waaronder huur en andere uitgaven, is het netto voordeel vastgesteld op € 939.105,60. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde dat hij werd afgeperst en de feiten heeft gepleegd om zijn afpersers te betalen, niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft daarom besloten dat het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat moet worden betaald. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/710066-15
Datum uitspraak: 8 maart 2017
Tegenspraak

VONNIS (ontneming) (mk)

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2017.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2017 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten. De inhoudelijke behandeling en de uitspraak van de onderhavige ontnemingszaak hebben in aansluiting op de hoofdzaak plaatsgevonden.
Van het vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze
bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. L.C. Visser, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 939.105,60.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
Bij conclusie van eis heeft de officier van justitie mr. L.C. Visser zijn vordering met voormeld bedrag gehandhaafd.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Bij vonnis van 8 maart 2017 van deze rechtbank is de veroordeelde -voor zover van belang- veroordeeld voor het feit onder 1 ter zake van hennepteelt:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, gepleegd in de periode van 1 september 2012 tot en met 16 oktober 2014
In deze procedure is als vaststaand aangenomen dat dit feit onder 1 door de veroordeelde is begaan.
AANWIJZINGEN WAAROP HET HIERVOOR VERMELDE OORDEEL IS GEBASEERD
Bij de berekening van het voordeel sluit de rechtbank aan bij de bedragen zoals deze zijn vermeld in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (met bijlagen) ex artikel 36e 2e lid van het Wetboek van Strafrecht [1] , alsmede de (overige) gegevens uit het proces-verbaal [2] , met de daarbij behorende bijlagen die zijn opgemaakt door medewerkers van het onderzoeksteam van politie eenheid Rotterdam.
De veroordeelde heeft niets over de verkregen opbrengsten uit de feiten verklaard. Ook is niets bekend geworden over de afnemers of over de afzetmarkt.
Bij de berekening van het voordeel sluit de rechtbank daarom aan bij de bedragen zoals deze zijn vermeld in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (met bijlagen) ex artikel 36e 2e lid van het Wetboek van Strafrecht [proces-verbaalnummer 1] .
Tevens wordt uitgegaan van gegevens uit het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie te weten het BOOM-rapport van 1 november 2010 (hierna: rapport Boom).
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.

Opbrengst

De opbrengst per oogst (zie rapport Boom) bedraagt € 3.280,- per kilogram. De opbrengst per plant in 1 kweekruimte bedraagt volgens tabel 24,6 gram. Er waren 2 ruimten, elke ruimte was 10 meter diep en 3 meter breed (blz. 2), hetgeen neerkomt op 30 m2.
Het aantal planten per ruimte is 660, hetgeen neerkomt op 22 planten per vierkante meter. Uit de tabel van het rapport Boom kan worden opgemaakt dat de opbrengst per plant 24,6 gram bedraagt.
  • 24,6 gram maal 660 planten = Totale bruto opbrengst per oogst van minimaal 16,236 kg
  • 16,2 kg maal €3.280,- = € 53.254,-
  • € 53.254,- maal 10 oogsten x 2 ruimtes = €

Kosten

Voorts kan uit de bewezenverklaarde periode worden afgeleid dat er 10 oogsten zijn geweest.
De kosten zijn als volgt berekend:
  • Er zijn geen kosten voor elektriciteit in mindering gebracht, nu deze kosten nog niet waren voldaan.
  • De afschrijvingskosten bedragen, gezien de tabel in het Boom rapport € 400,- per ruimte
  • De kosten van de hennepstekken bedragen € 1.881,- (€ 2,85 per plant, er waren 660 planten per ruimte)
  • De variabele kosten bedragen € 2.197,- (€ 3,33 per plant, er waren 660 planten per ruimte).
Dit komt neer op een totaalbedrag van € 4.478,80. Dit bedrag dient vermenigvuldigd te worden met 10 oogsten en 2 ruimtes, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van €
89.575,-
Gezien het feit dat de loods werd gehuurd door verdachte ( [naam] ) en dat er door getuigen (behoudens één enkele levering van isolatiemateriaal) nooit enige bedrijfsactiviteit is waargenomen bestaat de kans dat de loods enkel en alleen gehuurd is voor de hennepkwekerij. Derhalve zijn de kosten voor de huur voor de gehele pleegperiode vanaf 1 september 2012 tot 16 oktober 2014 als huisvestigingskosten aangemerkt en in mindering gebracht. Totaal bedroegen de kosten 36 maanden x € 1.400,00 =
€ 36.400,-.

Totaal

Gelet op het voorgaande dienen de kosten van € 89.575,- en € 36.400,- in mindering te worden gebracht op de opbrengst van € 1.065.080, hetgeen resulteert in een totaalbedrag van
€ 939.105,-.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen uit hennepteelt wordt geschat op
€ 939.105,60.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen aangeduid als A, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht. Deze
bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij werd afgeperst en dat hij deze feiten heeft gepleegd om zijn afpersers te kunnen betalen. Zoals reeds overwogen in voormeld vonnis, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig en daarbij totaal niet onderbouwd. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk dat de veroordeelde dit geld in zijn geheel voor zichzelf heeft gehouden.
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 939.105,60(zegge: negenhonderd en negenendertigduizend en honderd en vijf euro en zestig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 939.105,60(zegge: negenhonderd en negenendertigduizend en honderd en vijf euro en zestig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. K. Helmich en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2017.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[proces-verbaalnummer 1]
2.[proces-verbaalnummer 2]