ECLI:NL:RBROT:2017:4286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
10/681240-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van heroïne

Op 10 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, in vereniging met een of meer anderen. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest. Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de medeverdachte verklaarde dat hij de drugs had opgehaald en deze uit de taxi had gegooid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte, de bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte ontkende betrokkenheid en de rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681240-16
Datum uitspraak: 10 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
raadsvrouw mr. F. el Makhtari, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De medeverdachte [naam medeverdachte] spreekt consequent over ‘we’ in zijn bij de politie afgelegde verklaring. Tevens is het niet meer toevallig te noemen dat de verdachte en de medeverdachte elkaar tegen komen in Rotterdam, elkaar kennen uit Parijs, en vervolgens samen een taxi nemen met dezelfde eindbestemming, Antwerpen. De taxichauffeur heeft zowel de verdachte als de medeverdachte spullen uit de taxi zien gooien. De verdachte verklaart zelf wisselend als het gaat om de vraag of en wat hij uit de taxi zou hebben gegooid. Daarnaast beschikte de verdachte over drie telefoons, waarvan één telefoon van [naam] zou zijn. Deze telefoon bevat een opgeslagen telefoonnummer onder de naam [naam] , en dat is het nummer waarmee is gebeld met de taxichauffeur, nadat de verdachte en [naam] veelvuldig telefonisch contact hebben gehad. Een en ander in onderlinge samenhang bezien acht de officier van justitie de verklaring van de verdachte dat hij niets met het ten laste gelegde feit te maken heeft, ongeloofwaardig, en stelt hij zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte ontkent het ten laste gelegde. De medeverdachte verklaart dat hij de aangetroffen drugs in Rotterdam heeft opgehaald om naar Antwerpen te vervoeren, dat hij de drugs uit het raam van de taxi heeft gegooid, en dat de verdachte er niets mee te maken heeft. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er serieuze aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. De omstandigheden dat de verdachte en de medeverdachte samen een taxi hebben gedeeld naar Antwerpen, nadat zij elkaar zijn tegen gekomen in Rotterdam, en er telefonisch contact tussen de verdachte en ene [naam] - met wiens telefoonnummer naar de taxichauffeur zou zijn gebeld - heeft plaatsgevonden, zijn echter onvoldoende om de rechtbank tot de overtuiging te brengen dat de verdachte de verweten gedraging heeft verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien niet dat de verdachte er van op de hoogte was dat de medeverdachte drugs bij zich had.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. P. Putters en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 oktober 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 998 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;