Op 10 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, in vereniging met een of meer anderen. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest. Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de medeverdachte verklaarde dat hij de drugs had opgehaald en deze uit de taxi had gegooid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte, de bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte ontkende betrokkenheid en de rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.