ECLI:NL:RBROT:2017:436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
C/10/498892 / HA ZA 16-346
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling koopprijs door curator in faillissement van transportbedrijf

In deze zaak vordert de curator in het faillissement van de besloten vennootschap KIEVIT TRANSPORT B.V. betaling van de koopprijs van twee voertuigen door de gedaagde, een landbouwbedrijf. De gedaagde had de voertuigen gekocht en de koopsom verrekend met een tegenvordering die betrekking had op een eerdere transactie van 1.200 ton uien, die door de curator werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de echtheid van de tegenvordering en dat de transactie ongebruikelijk was voor het transportbedrijf. De curator heeft de koopovereenkomst en de verrekening vernietigd op grond van de Faillissementswet. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe, waarbij de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 48.000,- plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet in staat is geweest om zijn tegenvordering te onderbouwen, en dat de curator op goede gronden de vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen. De rechtbank wijst ook op de wetenschap van de gedaagde over de benadeling van de schuldeisers, wat de paulianeuze aard van de transactie bevestigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/498892 / HA ZA 16-346
Vonnis van 11 januari 2017
in de zaak van
[curator] ,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KIEVIT TRANSPORT B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]handelende onder de naam: [gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge (onttrokken).
Partijen zullen hierna de curator (in het faillissement van Kievit) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 december 2016 waarbij tevoren toegezonden producties van de curator alsmede een ter zitting overgelegde productie in het geding zijn gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend danwel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre onbetwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Bij vonnis d.d. 11 november 2014 van deze rechtbank is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kievit Transport B.V. (hierna: "Kievit") in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator.
Kievit hield zich voornamelijk bezig met (inter)nationaal transport, alsmede de op- en overslag van goederen. Haar bestuurder is [bestuurder] .
[gedaagde] handelde onder de naam [gedaagde] en exploiteerde een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder.
2.2.
Op 25 juni 2014 heeft [gedaagde] een tweetal voertuigen (een koeloplegger met kenteken [kenteken] en een Mercedes bestelauto met kenteken [kenteken] ) van Kievit gekocht en geleverd gekregen voor een koopsom van in totaal € 48.000,-- inclusief BTW. Op de factuur van die datum is vermeld dat [gedaagde] de koopsom heeft verrekend met een vordering tot vergoeding van € 60.000,-- aan zogenoemde “rouwkoop” voor een in mei 2012 door Kievit van [gedaagde] gekochte doch niet afgenomen en niet betaalde partij van 1200 ton uien.
2.3.
De curator heeft onder meer bij brief van 17 januari 2015 aan [gedaagde]
a. het bestaan van een vordering van [gedaagde] op Kievit betwist;
b. de koopovereenkomst met betrekking tot de koeloplegger en de bestelauto en de overeenkomst tot verrekening tussen Kievit en [gedaagde] d.d. 25 juni 2014 vernietigd (ex art. 42 jo. 43 Fw);
c. [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de koopsom; en
d. aanspraak gemaakt op de wettelijke (handels)rente.
2.4.
[gedaagde] is niet tot betaling overgegaan en heeft evenmin de voertuigen aan de curator ter beschikking gesteld.
2.5.
Het op dit moment voorzien tekort in het faillissement van Kievit bedraagt circa€ 850.000,-.

3.3. Het geschil

3.1.
De curator (in het faillissement van Kievit) vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan de curator van
a. € 48.000,-- althans dat wat de rechtbank juist en rechtvaardig acht, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 25 juni 2014 althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
b € 1.255,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen redelijk bedrag en
c. de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De curator vordert primair nakoming van de bij koopovereenkomst van 25 juni 2014 overeengekomen koopprijs van € 48.000,- met vergoeding van de wettelijke (handels)rente en betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
Subsidiair heeft de curator de koopovereenkomst met betrekking tot de voertuigen en de overeenkomst tot verrekening tussen Kievit en [gedaagde] d.d. 25 juni 2014 vernietigd (ex art. 42 jo. 43 Fw). Deze overeenkomsten waren paulianeus ex art. 42 Fw, want:
a.de verkoop/verrekening was voor Kievit onverplicht;
b.er is sprake van benadeling van de schuldeisers omdat de voertuigen voor een te laag bedrag zijn verkocht gelet op de boekwaarde (toen ongeveer € 73.000,- incl BTW) en verkoopprijzen van vergelijkbare voertuigen op internet (toen ongeveer € 68.000,- incl. BTW ) en voorts ook omdat door de koop de opbrengst van de geleverde zaken niet beschikbaar voor de gezamenlijke schuldeisers; de benadeling vindt dan niet plaats in de vermindering van het vermogen, maar door doorbreking van de onderlinge rangorde: met de verkrijging van het eigendom van de goederen en door de verrekening dringt [gedaagde] voor ten koste van anderen;
c. er is wetenschap van benadeling, ingevolge art 43 lid 1 Fw is daarvan een bewijsvermoeden nu de voertuigen binnen één jaar vóór het faillissement voor een te laag bedrag zijn gekocht en, [gedaagde] ook aan de curator op 30 maart 2015 heeft meegedeeld dat hij een goede relatie is van [bestuurder] ; wist dat Kievit in de jaren 2012-2014 verlies leed en ook de vordering terzake rouwkoop onbetaald liet.
Meer subsidiair stelt de curator dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Kievit door tot hun nadeel mee te werken aan deze paulianeuze transactie (art. 6:162 BW).
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.255,-- (ex art. 6:96 BW) is berekend op grond van de staffel buitengerechtelijke incassokosten:
€ 875,- + 1% over (€ 48.000,- - €10.000,-) = € 1.255,- en betreft kosten die – aldus de curator - redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt.
4.2.
[gedaagde] heeft zich tegenover de primaire grondslag van de vordering op het standpunt gesteld dat hij de koopprijs mocht verrekenen met zijn vordering van € 60.000,-- op Kievit uit hoofde van schade/rouwkoop op basis van een koopovereenkomst van mei 2012 met betrekking tot uien, die Kievit niet is nagekomen. [gedaagde] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling op een koopovereenkomst uit mei 2012 terzake een soortgelijke eerdere transactie. De curator heeft de echtheid van de (inhoud van de) overgelegde koopovereenkomst van mei 2012 betwist.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat op [gedaagde] in beginsel de bewijslast rust van de door hem gestelde (verrekening met een) tegenvordering. [gedaagde] heeft daartoe een schriftelijke koopovereenkomst van mei 2012 overgelegd. Uit deze overeenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet rechtstreeks dat aan [gedaagde] een vordering terzake “rouwkoop” toekomt. De curator heeft bovendien de echtheid van de overgelegde overeenkomst gemotiveerd betwist en daarbij aangegeven dat de koopovereenkomst niet is aangetroffen in de administratie van Kievit, dat daarin evenmin andere koopovereenkomsten met betrekking tot uien zijn aangetroffen en dat het ook niet behoort tot de normale bedrijfsuitoefening van een transportonderneming. Evenmin zijn een aansprakelijkheidstelling of sommatie terzake de beweerde (tegen-) vordering aangetroffen. Op de factuur wordt verwezen naar een sinds 2008 niet meer bestaand nummer van de Kamer van Koophandel en de naam van Kievit is zowel op de koopovereenkomst van 2012 als op de vrachtnota van 2002 in eenzelfde van de rest van het document afwijkend handschrift ingevuld. De curator heeft [gedaagde] schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek en om nader bewijs van deze of eerdere soortgelijke transacties te overleggen.
heeft hierop een aan duidelijkheid te wensen overlatende vrachtnota d.d. 2 oktober 2002 overgelegd waarin eveneens sprake zou zijn van een leverantie uien aan Kievit. De in mei 2012 door Kievit aangekochte uien zouden door [gedaagde] ruim een half jaar later over het land zijn uitgereden. Er is volgens [gedaagde] terzake deze transactie geen factuur en evenmin een schriftelijke aansprakelijkheidstelling en/of sommatie uitgegaan omdat [gedaagde] ervan uitging dat Kievit toch niet kon betalen.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] hiermee niet kon volstaan. De door [gedaagde] voorgestelde gang van zaken kwalificeert niet als gebruikelijk. Dit geldt ten eerste omdat het voor een transporteur niet gebruikelijk moet worden geacht om een - grote (veertig vrachtauto’s a 30 ton) - partij uien te kopen. Dat tien jaren voordien ook eens een kleine partij zou zijn gekocht, maakt dit, indien al juist, de vrachtbrief laat aan duidelijkheid te wensen over, niet anders. Vervolgens is de gang van zaken ook ongebruikelijk omdat toen deze overeenkomst – beweerdelijk – uitmondde in een vordering ter zake van “rouwkoop”, door [gedaagde] daarvoor noch een factuur, noch een (eerdere) aansprakelijkheidstelling zou zijn verstuurd. De bewering dat geen factuur of aanmaning zou zijn gestuurd omdat Kieviet toch niet zou betalen kan niet als een verklarende toelichting worden aangemerkt. Deze door hem voorgestelde gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank zo ongebruikelijk dat deze zonder nadere toelichting, die er niet is, onaannemelijk is. Dit geldt ook voor de bewering dat met de verrekening een rechtszaak over de rouwkoop zou zijn voorkomen.
[gedaagde] heeft zijn stelling dan ook onvoldoende onderbouwd en/of te bewijzen aangeboden. Het lag op zijn weg om, bijvoorbeeld aan de hand van de eigen bedrijfsadministratie, aangifte BTW, grootboekrekening e.d., het bestaan van de (tegen-) vordering nader te onderbouwen dan wel specifiek daarvan bewijs aan te bieden. De bewering dat de bedrijfsadministratie hem niet meer ter beschikking zou staan omdat hij inmiddels met de handel in uien is gestopt, indien al juist, disculpeert niet.
Mede gelet op de procespositie van [gedaagde] , zijn advocaat heeft zich onttrokken en [gedaagde] wenst geen aanhouding voor het stellen van een andere proces-vertegenwoordiger, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] ook reeds daarom niet in de gelegenheid is alsnog nader bewijs van de hier bedoelde tegenvordering aan te bieden.
Het bestaan van de tegenvordering is daarmee niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat de door de curator gevorderde betaling van de op 25 juni 2014 overeengekomen koopprijs, reeds daarom, voor toewijzing vatbaar is. De vraag of de voertuigen voor een te laag bedrag zijn verkocht – zoals de curator stelt – kan derhalve in het midden blijven, nu dit niet tot een ander oordeel leidt.
4.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook indien de tegenvordering wel was komen vast te staan dit niet tot een andere uitkomst had geleid nu de curator op goede gronden de vernietiging van de verrekening met die vordering heeft ingeroepen. Uit de vaststaande feiten volgt dat de koopovereenkomst een onverplichte rechtshandeling anders dan om niet betreft, die - door het beroep op verrekening - heeft geleid tot benadeling van de (overige) crediteuren van Kievit wegens doorbreking van de rangorde. De vraag of er bij Kievit en [gedaagde] wetenschap was van benadeling dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Bij Kievit, die blijkens jaarstukken vier jaar achtereen verlies leed, is dat evident en ten aanzien van [gedaagde] geldt dat zijn verklaring ter comparitie en voordien ( op 10 maart 2015) jegens de curator er op neer komt dat hij op de datum van het sluiten van de overeenkomst wist dat Kievit al enige tijd zijn betalingsverplichtingen niet meer na kon komen en dat hij - [gedaagde] - de voertuigen van Kievit juist daarom kocht om door verrekening van de koopsom met de eigendom van deze voertuigen nog iets van zijn vordering op Kievit terug te zien. De verkoop van voertuigen maakt geen deel uit (evenmin als de handel in uien, zoals hierboven is overwogen) van de normale bedrijfsvoering van Kievit. Ook [gedaagde] had deze voertuigen niet nodig voor haar bedrijfsvoering en heeft deze alleen gekocht om door te verkopen. Het ging partijen derhalve niet zozeer om de verkoop van de voertuigen, doch veeleer om de waarde van deze activa naar [gedaagde] door te sluizen, waardoor deze is onttrokken aan het verhaal door de gezamenlijke crediteuren. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat ook [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst het faillissement van Kievit en het tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid heeft kunnen voorzien. Het samenstel van de (koop)overeenkomst en het beroep op verrekening is daarmee paulianeus als bedoeld in artikel 42 Fw. Aldus zou - bij afwijzing van de primaire vordering - de subsidiaire vordering van de curator tot vergoeding van schade ter hoogte van de verrekende koopsom - teruggave van de goederen is immers niet mogelijk nu deze zijn doorgeleverd - in dat geval toewijsbaar zijn geweest.
4.5.
Het betoog van [gedaagde] dat het de curator als kantoorgenoot van een juridisch adviseur ( [juridisch adviseur] ) van [gedaagde] als schuldeiser in dit faillissement niet vrij stond als zodanig op te treden, ontbeert een juridische conclusie en kan naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen rol spelen. De omstandigheid dat een kantoorgenoot van de curator een van de schuldeisers heeft bijgestaan staat, indien al juist, niet aan zijn benoeming in de weg. De curator heeft zich bovendien in de onderhavige procedure laten vertegenwoordigen door een advocaat van een ander kantoor. Hiertegen zijn overigens ook geen bezwaren ingebracht.
4.6.
De curator maakt voorts aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf 25 juni 2014 en op betaling van buitengerechtelijk incassokosten van € 1.255,--.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid daarvan bij conclusie van antwoord in algemene termen betwist, doch de rechtbank gaat hieraan voorbij, met dien verstande dat de gevorderde handelsrente toewijsbaar is vanaf de dagvaarding nu het verschuldigd zijn van die rente per 25 juni 2014 niet uit de overeenkomst volgt en de curator niet heeft gesteld dat hij daar eerder dan bij dagvaarding aanspraak op heeft gemaakt.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn naar het oordeel van de rechtbank redelijk en in redelijkheid gemaakt. Uit het dossier blijkt afdoende dat de curator diverse werkzaamheden heeft verricht die niet onder een normale proces-voorbereiding vallen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. Er waren naast diverse brieven ook diverse besprekingen. De kosten zijn berekend overeenkomstig de staffel (€ 875, plus 1% over € 48.000,- minus € 10.000,-).
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 80,77
- salaris advocaat
€ 1.788,--(2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 1.868,77

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator betalen een bedrag van € 48.000,00 (achtenveertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 april 2016 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.255,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator (in het faillissement van Kievit) tot op heden begroot op € 1.868,77;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of ander gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2017.
39/
2053