Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis (althans de brieven) van 6 juli 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van mr. Evenboer van 27 september 2016 met producties 9 en 10;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2016, met aangehecht de brieven van mr. Evenboer van 19 oktober 2016 en mr. Kluwen van 21 oktober 2016.
Mr. Evenboer heeft bij brief van 19 oktober 2016 bericht dat het proces-verbaal een goed en compleet beeld schetst van het verhandelde ter zitting. Daarnaast heeft hij enkele opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting. Voor zover hij daarmee de stellingen van de zijde van [eiser] nog nader heeft willen toelichten, zulks in aanvulling op hetgeen bij dagvaarding en ter comparitie is aangevoerd, kan hierop gelet op het beginsel van hoor en wederhoor geen acht worden geslagen. Partijen zijn hiertoe niet in de gelegenheid gesteld en bovendien heeft mr. Kluwen hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 21 oktober 2016. Deze nadere toelichting van mr. Evenboer wordt dan ook in de beoordeling hierna buiten beschouwing gelaten. Voor het overige leest de rechtbank het proces-verbaal van comparitie met inachtneming van de opmerkingen die partijen daarover hebben gemaakt. Deze worden – voor zover van belang – hierna in de beoordeling betrokken.
2.De feiten
3.Het geschil
primairtot betaling van een schadevergoeding van € 67.590,96 en
subsidiairtot betaling van een schadevergoeding van € 36.944,96 vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
€ 18.224,96 aan proceskosten en kosten rechtsbijstand in de procedures bij de kantonrechter en het Gerechtshof Den Haag alsmede veroordeling van [gedaagde] in de kosten van onderhavige procedure. [eiser] stelt hiertoe primair dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst: [gedaagde] zich niet heeft gedragen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakman verwacht mag worden. [gedaagde] had een schikking met Boon moeten afraden en had bij [eiser] moeten aansturen op afhandeling van het arbeidsgeschil door de kantonrechter. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] zich ten onrechte heeft gepresenteerd als deskundig gemachtigde. Dit is een onrechtmatige daad die [gedaagde] kan worden toegerekend en waardoor [eiser] schade heeft geleden.
4.De beoordeling
De primaire grondslag
€ 250,00 gevraagd. Het gegeven dat [gedaagde] eerst ná aanvang van de werkzaamheden deze vergoeding ter sprake heeft gebracht alsmede de (beperkte) hoogte en aard van die vergoeding, die door beide partijen een onkostenvergoeding wordt genoemd, duidt naar het oordeel van de rechtbank eerder op een vriendendienst dan een overeenkomst van opdracht. [eiser] mocht uit de omstandigheid dat [gedaagde] hem om een vergoeding van € 250,00 vroeg in ieder geval niet afleiden dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht had gesloten en dat ook [gedaagde] dat zo begrepen had.
1.788,00(2,0 punten × tarief IV ad € 894,00 per punt)