ECLI:NL:RBROT:2017:4477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
10/741042-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit, witwassen en drugshandel

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, witwassen en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. Th.H. Slieker, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 25 januari 2017 in Rotterdam een vuurwapen van categorie III en munitie voorhanden had, evenals een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat afkomstig was uit een misdrijf. Daarnaast had de verdachte een grote hoeveelheid cocaïne, MDMA en cannabis in zijn bezit. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze zaken in zijn woning, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij de enige huurder van de woning was en dat hij de controle had over de aangetroffen goederen.

De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten ernstig waren en dat de verdachte strafbaar was. De straffen die aan de verdachte werden opgelegd, waren gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de voorwaarden van de reclassering. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 6.100,- verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741042-17
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. B. Temeltasch, advocaat te Bleiswijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Th.H. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen, de munitie, het geld en de drugs in de woning. Hij huurde de woning samen met ‘ [naam] ’ en was zelf al ongeveer een week niet in de woning geweest. Het wapen, de munitie en geld waren bovendien verstopt.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft in zijn eerste verhoren bij de politie verklaard dat hij de woning aan de [adres delict] huurde, dat hij een huurcontract had en de huur van de woning betaalde, dat hij de enige was die in de woning verbleef en dat er geen anderen waren met een sleutel van de woning. Later heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de woning samen huurde met een vriend genaamd ‘ [naam] ’. Die verklaring heeft hij ook ter terechtzitting gehandhaafd. De verdachte heeft evenwel niet meer kunnen of willen zeggen over deze ‘ [naam] ’, wat zijn achternaam is of waar de politie hem zou kunnen vinden. Hij heeft verklaard dat hij het telefoonnummer van ‘ [naam] ’ heeft en dat hij telefonisch – onder meer via WhatsApp – contact met hem had, maar de verdachte heeft geen toestemming willen geven om in zijn telefoon nader onderzoek te doen naar ‘ [naam] ’. De verklaring van de verdachte over deze ‘ [naam] ’ valt dan ook op geen enkele wijze te verifiëren. De stelling van de verdachte dat hij niet over ‘ [naam] ’ kan verklaren, omdat hij voor zijn veiligheid moet vrezen, is evenmin onderbouwd. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij niet eerder door [naam] bedreigd is en dat de nu door hem gevoelde dreiging uitsluitend is gebaseerd op het aangetroffen vuurwapen. De rechtbank acht dan ook volstrekt niet aannemelijk geworden dat deze ‘ [naam] ’ bestaat. Bij voorgaande is nog van belang dat de verdachte ter terechtzitting herhaaldelijk is voorgehouden dat nog een aantal aspecten van de verklaring van de verdachte om uitleg vragen. Zo heeft de verdachte al geruime tijd geen aantoonbare bron van inkomsten die de maandelijkse huur van € 500,- lijken te dekken. Hij heeft al een aantal maanden geen werk en moet het stellen met € 180,- studiefinanciering, omdat hij bij zijn ouders inwoont. Onnavolgbaar is daarom de verklaring van de verdachte dat hij de woning samen met ‘ [naam] ’ huurde “om te chillen en meisjes te ontvangen”. De rechtbank houdt de verdachte aan de eerste verklaring die hij heeft afgelegd, namelijk dat hij de woning huurt en daar als enige verblijft, nu deze verklaring wordt ondersteund door het gegeven dat er in de woning een huurcontract op naam van de verdachte is aangetroffen en de verdachte de sleutels had van de woning, waarmee hij de deur heeft geopend voor de politie. Gelet op het voorgaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het wapen, de munitie, het geld en de drugs die in de woning zijn gevonden voorhanden heeft gehad. Dat een deel van deze zaken verstopt was, doet daar niet aan af nu niet aannemelijk is geworden dat een andere persoon dan de verdachte toegang tot de woning had en derhalve kan worden aangenomen dat de verdachte als enige de beschikking had over de zaken die in die woning zijn aangetroffen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk PHP, mv-9, kaliber 9x19mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9x17 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 25 januari 2017, te Rotterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten 6100 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten 6100 euro, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten 6100 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 651,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 254,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 335 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram cannabis, zijnde cannabis een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;

2.Witwassen;

3.
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4.
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
In de woning die de verdachte huurde, zijn zaken aangetroffen die, zeker in onderlinge samenhang bezien, duiden op activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen. Zo zijn in de woning van de verdachte flinke hoeveelheden cocaïne, MDMA en cannabis aangetroffen. Deze verdovende middelen bevatten voor de gezondheid schadelijke stoffen, terwijl de hoeveelheid verdovende middelen wijzen op - meer dan incidentele - handel. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, zoals vermoedelijk in dit geval - gelet op de aangetroffen verdovende middelen - de handel in verdovende middelen, gefaciliteerd. Ten slotte is er in de woning een vuurwapen met munitie aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert in het algemeen het risico van het feitelijk gebruik van die wapens op, met alle gevolgen van dien. Tegen verboden vuurwapengebruik dient dan ook streng te worden opgetreden. Dit geldt eens te meer, nu in de drugshandel het gebruik van vuurwapens niet zelden tot slachtoffers leidt. De rechtbank rekent dit de verdachte fors aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 maart 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 maart 2017. Daaruit volgt dat de verdachte over het algeheel een sociaal maatschappelijke situatie beschrijft die stabiel lijkt. Hij is nog thuiswonend en heeft recent een mbo-diploma niveau 3 behaald. Er zijn volgens Reclassering Nederland geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek, problematisch middelengebruik of een gokverslaving. Wel zijn er aanwijzingen dat de verdachte contacten heeft onderhouden in het criminele circuit. Mogelijk hebben invloed van derden en financiële motieven een rol gespeeld bij het ten laste gelegde. Volgens Reclassering Nederland lijkt de verdachte cognitief voldoende te functioneren, zodat geen doorslaggevende redenen worden gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Recidive wordt niet uitgesloten, omdat men de indruk heeft dat de verdachte contacten onderhoudt of heeft onderhouden in het criminele circuit. Reclassering Nederland adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Voorts wordt geadviseerd om de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Hierbij worden de bijzondere voorwaarden van een reclasseringstoezicht (meldplicht) en de gedragsinterventie GI-RN cognitieve vaardigheden (COVA) geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen de straffen zoals door de officier van justitie gevorderd. Redenen om daarvan af te wijken zouden gelegen kunnen zijn in de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, maar daar staat tegenover dat de verdachte ervoor gekozen heeft om geen aannemelijke verklaring te geven voor de aangetroffen spullen en daar dus ook geen verantwoording voor te nemen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag (€ 6.100,-) verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de eis tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag (€ 6.100.-) zal worden verbeurd verklaard. Het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikel 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maandenen bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland regio Rotterdam - Dordrecht, [adres] te Rotterdam. Hierna moet hij zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dit nodig acht;
  • de veroordeelde zal deelnemen aan gedragsinterventie, te weten de GI-RN cognitieve vaardigheden training (COVA-training);
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2: € 6.100,- .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en L. Amperse rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk PHP, mv-9, kaliber 9x19mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9x17 mm, voorhanden heeft gehad;
(Artikel 26 jo. 55 Wet wapens en munitie)
2.
hij, op of omstreeks 25 januari 2017, te Rotterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten
6100euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten
6100euro, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten
6100euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 651,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 254,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 jo. 10 Opiumwet)
4.
hij op of omstreeks 25 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 335 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram cannabis, zijnde cannabis een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 3 jo. 11 Opiumwet)