Op 7 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het zich tezamen en in vereniging met een ander (opzettelijk) ontdoen van gevaarlijke afvalstoffen, in dit geval (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie). De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,00. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de stookolie niet bruikbaar was, wat een onmisbaar onderdeel van de tenlastelegging vormde. Hierdoor leidde dit tot vrijspraak van de verdachte.
De zaak betrof een incident op 18 oktober 2011, waarbij stookolie van het zeeschip "[naam schip 1]" werd overgepompt naar het binnenschip "[naam schip 2]". De verdachte, die als scheepsagent fungeerde, had de stookolie verkocht aan een andere partij, [naam bedrijf 2], die de stookolie zou gebruiken voor transport naar Antwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stookolie op dat moment voldeed aan de geldende kwaliteitsnormen en dat er geen bewijs was dat de stookolie als afvalstof moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar relevante Europese regelgeving en jurisprudentie, waaronder een arrest van het Europese Hof van Justitie.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van het voornemen om zich te ontdoen van een afvalstof, aangezien de stookolie als bruikbare brandstof op de markt zou worden gebracht. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon dan ook vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.