ECLI:NL:RBROT:2017:462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
10/996511-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift met toerekening aan de rechtspersoon en feitelijke leiding

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot 30 mei 2006, toen de verdachte voor het eerst werd geconfronteerd met strafvorderlijke bevoegdheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak fors is overschreden, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met het valselijk opmaken van documenten en het plegen van belastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van het uitzendbureau waar hij bij betrokken was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, een taakstraf van 240 uur en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het onherstelbare vormverzuim in de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996511-06
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] ,
raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 13 en 14 december 2016 en van 17 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 3 mei 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

4.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en daarnaast ook een groot aantal geheimhoudersgesprekken niet tijdig zijn vernietigd.
Al dan niet in onderlinge samenhang bezien is sprake van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft namelijk ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van verdachtes belangen aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
4.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat de door de verdediging gepresenteerde verzuimen op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien, haar vervolgingsrecht kunnen aantasten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Deze strafzaak heeft, dat behoeft welhaast geen betoog, een lange voorgeschiedenis.
Op 30 mei 2006 wordt de verdachte voor het eerst tastbaar geconfronteerd met de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden. De eerste (regie)zitting vindt vervolgens plaats op 24 april 2008. Twee weken later maakt de rechtbank haar beslissingen kenbaar omtrent de ingediende onderzoekswensen. Tijdens de daaropvolgende regiezitting van 4 februari 2009 wordt vastgesteld dat de toegewezen onderzoekswensen zijn vervuld zodat een inhoudelijke behandeling kan worden ingepland. Zover komt het niet. Er ontstaan vermoedens dat vormvoorschriften rondom het vernietigen van geheimhoudersgesprekken niet zijn nageleefd. Om die reden wordt op 28 september 2009 een regiezitting ingelast en worden nieuwe onderzoekswensen gepresenteerd. Op 15 oktober 2009 beslist de rechtbank dat een aantal getuigen moeten worden gehoord. Tijdens de (regie)zitting van 18 februari 2011 worden nieuwe onderzoekswensen ingebracht. Deze worden allen op 17 maart 2011 afgewezen.
Tijdens de zitting van 8 december 2011 voert de verdediging preliminair verweer. Bij eindvonnis van 12 januari 2012 wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Kort gezegd (een en ander wordt hieronder nog uitvoeriger besproken) wegens de niet-naleving van de voorschriften rondom de vernietiging van geheimhoudersgesprekken.
Het openbaar ministerie gaat tegen dit vonnis in hoger beroep. De uitspraak van 12 januari 2012 wordt door het Hof Den Haag bij arrest van 16 oktober 2013 vernietigd. Het Hof stelt vast dat het niet tijdig vernietigen van de geheimhoudersgesprekken een onherstelbaar vormverzuim oplevert maar dat dit verzuim uiteindelijk niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Dat oordeel wordt gehandhaafd ook na de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. De zaak wordt terugverwezen naar deze rechtbank.
Tegen dit arrest wordt door de verdediging cassatie ingesteld. Bij arrest van 13 mei 2014 wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep omdat cassatie niet mogelijk was tegen de tussenuitspraak van het Hof.
Op 3 mei 2016 vindt een regiezitting plaats bij deze rechtbank.
De zaak is vanaf 9 december 2016 inhoudelijk behandeld.
De rechtbank wijst heden, 17 januari 2017, vonnis.
4.3.2.
Overschrijding van de redelijke termijn
Zowel de officier van justitie als de verdediging stellen zich op het standpunt dat in dit onderzoek de redelijke termijn in forse mate is overschreden. Gelet op het hierboven geschetste tijdsverloop komt de rechtbank tot diezelfde vaststelling. Dat kan ook niet anders: ruim tien en een half jaar na 30 mei 2006 is de rechtbank nu tot een eindvonnis gekomen.
Anders dan de verdediging voorstaat kan dat het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie echter niet aantasten. De Hoge Raad heeft immers bij haar arrest van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358) geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Dit is sindsdien bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ook: HR 8 september 2015; NJ 2016, 40).
De rechtbank acht geen termen aanwezig om hiervan af te wijken. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Wel is het zo dat de nadelige gevolgen van dit verzuim dienen te worden gecompenseerd. Indien de rechtbank daar aan toe zou komen, zal dat bij het bepalen van de strafmaat aan de orde komen.
4.3.3.
Ontijdige vernietiging geheimhoudersgesprekken
Het staat vast dat in dit onderzoek geheimhoudersgesprekken niet tijdig zijn vernietigd. Het Hof Den Haag heeft in haar arrest van 16 oktober 2013 daarover het volgende bevonden. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 126aa Sv is geschonden en dat levert een onherstelbaar vormverzuim op. Het Hof heeft echter beslist dat zulks in deze zaak niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 423 lid 2 Sv aan dit oordeel gebonden.
4.3.4.
Conclusie
Zowel de forse termijnoverschrijding alsmede de ontijdige vernietiging van de geheimhoudersgesprekken kunnen, ook in onderlinge samenhang bezien, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Nu er evenmin andere gronden zijn die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan, is zij ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vaststaande feiten
In de ten laste gelegde periode van 1 januari 2003 tot en met 30 mei 2006 hield [Bedrijf 1] ( [Bedrijf 1] ) zich bezig met het uitoefenen van een tuinbouw-en kwekerijbedrijf. Om de door haar gekweekte tomaten te plukken, te verwerken en te verpakken huurde [Bedrijf 1] personeel in via verschillende uitzendbureaus waaronder [Uitzendbureau 1] ( [Uitzendbureau 1] ) en [Uitzendbureau 2] . [Uitzendbureau 1] werkte in dit verband samen met de eenmanszaak [Uitzendbureau 3] , die belast was met het werven, vervoeren en uitbetalen van het door [Uitzendbureau 1] uitgeleende personeel.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren destijds directeuren van/verantwoordelijken voor [Bedrijf 1] . Voor [Bedrijf 1] waren verder – voor zover hier van belang – werkzaam [Betrokkene 1] en [Betrokkene 2] . [medeverdachte 3] was sinds 1 juni 2003 bestuurder en vanaf 24 november 2004 tevens enig aandeelhouder van [Uitzendbureau 1] . [medeverdachte 4] was eigenaar van [Uitzendbureau 3] . Zijn zoon, [medeverdachte 5] , werkte mee in het bedrijf van zijn vader. De verdachte was (indirect) bestuurder van [Uitzendbureau 2] . [Getuige] was werkzaam voor [Uitzendbureau 2] . [medeverdachte 6] , mede-eigenaar van het accountantskantoor [Bedrijf 2] , verzorgde de boekhouding van [Uitzendbureau 1] en [Uitzendbureau 2] .
Het registreren van de namen en de gewerkte uren van werknemers die namens [Uitzendbureau 1] / [Uitzendbureau 3] werkzaam waren bij [Bedrijf 1] ging als volgt. De namen en de gewerkte uren van werknemers werden op lijsten geschreven door voormannen van [Uitzendbureau 3] . Dit waren de handgeschreven urenlijsten. Deze handgeschreven urenlijsten werden gecontroleerd door [Betrokkene 2] , waarna hij de totalen aan gewerkte uren invulde. Vervolgens werden deze handgeschreven urenlijsten vanaf [Bedrijf 1] per fax verzonden naar [medeverdachte 3] . Aan de hand van de gegevens maakte [medeverdachte 3] op zijn computer weekoverzichten. Vervolgens bewerkte [medeverdachte 3] de inhoud van deze weekoverzichten. Daartoe gebruikte hij het computerprogramma “Puzzle” dat aan hem geleverd was door het softwarebedrijf [Bedrijf 3] , waarvan [medeverdachte 6] mede-aandeelhouder en directeur was. [medeverdachte 3] bewerkte de lijsten door in voorkomende gevallen onder andere het aantal uren dat per werknemer was gewerkt te wijzigen en de namen van werknemers te wijzigen. Er zijn namen en/of uren van personen die daadwerkelijk hadden gewerkt weggehaald en uren weggeschreven op personen die feitelijk niet werkzaam zijn geweest. De laatste categorie personen betreft de zogenaamde “boekers”. De nieuw gegenereerde gegevens werden vervolgens door [medeverdachte 3] overgenomen in het programma “Uren”. Het resultaat van deze verwerking werden de manurenstaten genoemd. Door [medeverdachte 3] werd per week een factuur opgemaakt naar aanleiding van de door hemzelf opgestelde urenlijsten en werd een afschrift van deze door hem opgestelde urenlijst, genaamd bijlage manurenstaten, bij de desbetreffende factuur gezonden naar [Bedrijf 1] . De werknemers die daadwerkelijk hadden gewerkt, werden aan de hand van de gegevens op de handgeschreven urenlijsten uitbetaald door [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] .
De SIOD heeft de inhoud van de handgeschreven urenlijsten vergeleken met de uiteindelijke manurenstaten. Gebleken is dat de inhoud van de handgeschreven urenlijsten sterk afwijkt van hetgeen voor de betreffende week door [Uitzendbureau 1] aan [Bedrijf 1] is gefactureerd. Gebleken is dat in de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 mei 2006 de wijze waarop de bij [Bedrijf 1] namens [Uitzendbureau 1] werkzame personen uiteindelijk werd geadministreerd op grote schaal niet overeenkwam met de werkelijkheid.
Het registreren van de namen en de gewerkte uren van werknemers die namens [Uitzendbureau 2] werkzaam waren bij [Bedrijf 1] ging als volgt. De namen en de gewerkte uren van werknemers werden op handgeschreven urenlijsten bijgehouden door voormannen van [Uitzendbureau 2] . Deze lijsten werden door de verdachte of [Getuige] opgehaald bij [Bedrijf 1] . [Getuige] maakte vervolgens de uiteindelijke manurenstaten op en verstuurde die naar [Betrokkene 2] . Bij [Uitzendbureau 2] is ook het programma Puzzle op een computer aangetroffen.
Als verdachten in dit onderzoek zijn, naast de verdachte, aangemerkt [Bedrijf 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Aan ieder van hen is ten laste gelegd dat zij/hij met de andere verdachten heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het tewerkstellen van illegale vreemdelingen in de zin van artikel 197b Sr, het plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk niet dan wel onjuist doen van belastingaangifte. Tevens is aan ieder van hen, met uitzondering van [medeverdachte 6] , ten laste gelegd dat zij/hij zich – in voorkomend geval als feitelijk leidinggevende van de desbetreffende vennootschap – met anderen heeft schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift.
Eerder zijn ook als verdachten aangemerkt onder meer [Betrokkene 1] , [Betrokkene 2] en [Getuige] .
Naast het verhoren van de hiervoor genoemde verdachten bestaat het onderzoek Elwood onder meer uit een onderzoek naar de administratie van de hiervoor genoemde ondernemingen, onderzoek en analyse van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en het verhoren van een groot aantal getuigen.
5.2.
Bewijswaardering
5.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tapgesprekken in het dossier van het bewijs moeten worden uitgesloten. Voorts heeft zij betoogd dat het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is ten aanzien van beide feiten – kort gezegd – gesteld dat de tegenover de SIOD afgelegde belastende verklaringen van medeverdachte [Getuige] en een aantal getuigen niet betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs van de aan de verdachte verweten feiten. De rechtbank dient bij haar beoordeling van de feiten uit te gaan van de verklaringen die deze getuigen later hebben afgelegd bij de rechter-commissaris. Die bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen kunnen een bewezenverklaring niet dragen. Ten aanzien van feit 1 is verder gesteld dat geen sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, althans dat de verdachte daarvan geen deel heeft uitgemaakt.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat objectief bewijs ontbreekt voor het verwijt dat de verdachte opzettelijk documenten heeft vervalst. De belastende verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] tegenover de rechter-commissaris zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
5.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen medeverdachten
In het dossier zijn door meerdere medeverdachten verklaringen afgelegd. In sommige gevallen hebben deze medeverdachten zichzelf maar ook anderen belast. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat behoedzaam en met enige terughoudendheid met deze verklaringen dient te worden omgegaan. Medeverdachten kunnen immers – ook als ze tevens zichzelf belasten – een belang hebben om hun eigen rol kleiner te maken en de rol van andere medeverdachten groter.
Gelet hierop zal de rechtbank ervan uitgaan dat door de verdachte betwiste delen van de verklaring van een medeverdachte slechts dan voor het bewijs bruikbaar zijn als daarvoor steunbewijs uit een andere bron aanwezig is. Dit kunnen de verklaringen van één of meer andere medeverdachten zijn, maar ook verklaringen van getuigen, de inhoud van een tapgesprek of ander schriftelijk bewijs. Tevens kan uit een samenstel van omstandigheden in sommige gevallen worden afgeleid dat het niet anders kan dan dat een betwist deel van een verklaring van een medeverdachte, die niet direct wordt ondersteund door ander bewijs, toch juist is. Ook in die gevallen acht de rechtbank dat deel van die verklaring bruikbaar voor het bewijs.
Tapgesprekken
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de verdediging dat alle tapgesprekken in de zaak van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft dit standpunt niet nader onderbouwd en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om hiertoe over te gaan.
Criminele organisatie (feit 1)
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan die gedragingen veronderstellen opzet. Niet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt een beeld naar voren van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van een aantal personen uit de omgeving van het Westland dat zich in de jaren 2003 tot en met 30 mei 2006 heeft bezig gehouden met – kort gezegd - het valselijk opmaken van diverse documenten.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en op hetgeen hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode op de hierna volgende wijze heeft deelgenomen aan die criminele organisatie.
De verdachte heeft [Getuige] opgedragen de handgeschreven urenlijsten die de voormannen van [Uitzendbureau 2] hadden opgesteld, te wijzigen door:
- het aantal uren dat per werknemer wekelijks werd gewerkt, te verminderen zodat maximaal 40 uur per week per werknemer werd verantwoord;
- namen en gegevens van personen toe te voegen die niet hadden gewerkt (de boekers); en
- het overschot aan uren dat was verminderd op de werknemers bij de boekers te verantwoorden.
Deze gemanipuleerde urenlijsten werden vervolgens teruggestuurd aan [Betrokkene 2] .
Door aldus te handelen heeft de verdachte een aandeel gehad in, dan wel gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De hiervoor omschreven rol van de verdachte in de criminele organisatie volgt in de eerste plaats uit de verklaringen van [Getuige] . [Getuige] heeft tegenover de SIOD verklaard dat de verdachte haar had opgedragen om de handgeschreven urenlijsten in vorenvermelde zin te wijzigen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is. Die verklaring is immers zeer gedetailleerd, kort na de verweten feiten afgelegd en vindt ook steun in de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden tussen de verdachte en [Getuige] waarin over de inzet van (met naam genoemde) boekers wordt gesproken. Niet is aannemelijk geworden dat die verklaring onder ongeoorloofde pressie tot stand is gekomen. Tevens vindt de bij de SIOD afgelegde verklaring van [Getuige] steun in de verklaringen die diverse getuigen tegenover de SIOD, respectievelijk de rechter-commissaris hebben afgelegd. Uit die verklaringen blijkt dat deze getuigen niet voor [Bedrijf 1] hebben gewerkt en dat het de verdachte is geweest die heeft voorgesteld om deze getuigen als boeker in de gemanipuleerde urenlijsten op te voeren. Het voorgaande maakt dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen waarde wordt gehecht aan de verklaring die [Getuige] later tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De organisatie had tot oogmerk het plegen van valsheid in geschrift. Nu de wijze waarop de bij [Bedrijf 1] namens de uitzendbureaus werkzame personen uiteindelijk werden geadministreerd niet overeenkwam met de werkelijkheid, bestond het oogmerk van de organisatie tevens uit het opzettelijk niet dan wel onjuist en/of onvolledig doen van de bij de belastingwet voorziene aangiftes.
Niet wettig en overtuigend is bewezen dat dit samenwerkingsverband tot oogmerk had het tewerk stellen van personen die niet rechtmatig in Nederland verbleven, als bedoeld in artikel 197b Sr. De enkele tapgesprekken waarin door de verdachte of anderen in enige vorm over “illegalen” wordt gesproken zijn in dit verband onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dit punt te komen. In die gesprekken zouden met die aanduiding immers ook personen kunnen worden bedoeld die wel in Nederland mochten verblijven, maar niet mochten werken. Voor laatstgenoemde uitleg is steun te vinden in de verklaringen van medeverdachten. Ander bewijs waaruit blijkt dat sprake was van het tewerk stellen van personen als bedoeld in artikel 197b Sr ontbreekt.
Valsheid in geschrift (feit 2)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon van [Uitzendbureau 2] en daaraan dus in redelijkheid kunnen worden toegerekend. Voorts volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene dat de verdachte als opdrachtgever en feitelijk leidinggevende van [Uitzendbureau 2] . zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan het valselijk (laten) opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten. Ook ten aanzien van dit feit is dit oordeel gebaseerd op de hiervoor genoemde verklaringen die [Getuige] en de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde personen tegenover de SIOD, respectievelijk de rechter-commissaris hebben afgelegd. Die verklaringen vinden ook steun vinden in de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden tussen de verdachte en [Getuige] .
Uit de gebezigde verklaringen volgt dat de in feit 2 onder A. tot en met C. genoemde personen geen werknemers in dienst bij [Uitzendbureau 2] waren, zodat de onder A. tot en met C. genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt.
Tevens volgt uit die verklaringen dat de in feit 2 onder D. genoemde personen niet (in de periode als genoemd in de desbetreffende manurenstaat) voor [Uitzendbureau 2] bij de kwekerij [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] hebben gewerkt, zodat de onder D. genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De verklaring die [getuige 4] later tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin zij, anders dan hetgeen zij aanvankelijk tegenover de SIOD deed, heeft verklaard dat zij in 2004 wel in de kwekerij heeft gewerkt, is, gelet op de mate van gedetailleerdheid van haar verklaring bij de SIOD en de verklaring van [Getuige] , niet geloofwaardig.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot
en met 30 mei 2006, te Poeldijk, gemeente Westland, en/of te De Lier, gemeente
Westland, en/of te Monster en/of te Vlaardingen, in elk geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een
samenwerkingsverband tussen
verdachte en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3]
en [medeverdachte 5] en [Betrokkene 2] en [Betrokkene 1] en [medeverdachte 3]
,
in elk geval uit medeverdachten en een of meer (andere)
rechtspersonen,
welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten
- het valselijk opmaken van geschriften die
bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (art 225 lid 1 Sr),
en- het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, als ware
deze echt en onvervalst, dan wel opzettelijk zodanige geschriften afleveren
of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat
deze geschriften bestemd zijn voor zodanig gebruik (art 225 lid 2 Sr) en
- het opzettelijk niet danwel onjuist en/of onvolledig doen van een of meer
bij de belastingwet voorziene aangifte(n) (art 69 Awr).
2.
[Uitzendbureau 2] .
op tijdstippen in de periode 1 januari 2003 tot en
met 30 mei 2006
te Poeldijk, gemeente Westland, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen,
(telkens) geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk
heeft doen opmaken ,
hebbende [Uitzendbureau 2] . en/of zijn mededader(s)
toen daar
(telkens) opzettelijk (een) valse
- " digitale aanlevering(en) UWV-Gak" en- "arbeids-/uitzendovereenkomsten" en
- " loonbelastingverklaringen" en
- " manurenlijsten"
waaronder:
A.
- een digitale aanlevering UWV Gak over 2005 van [Uitzendbureau 2] .(DOC/ 012-123
tot en met 133)
en
B.
- een arbeidsovereenkomst, ondertekend op 8 september 2003 ten name van [getuige 1]
bij [Uitzendbureau 2] . met als datum indiensttreding 15 september 2003
voor de duur tot en met 14 maart 2004 met een brutoloon van Eur. 9,15 per
uur in de functie van agrarisch ondernemer voor 0/40 uur in de week (Doc
61-20 en 21)
en
- een uitzendovereenkomst, ondertekend op 12 april 2006, ten name van [getuige 2]
met als datum in diensttreding 17-04 2006 voor de duur van 74
weken met een brutoloon van Eur 8,80 per uur in de functie van uitzendkracht
voor 0/40 uur in de week (Doc /031-183 en 184)
en
C.
- een ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring ten name van [getuige 1]
met als ingangsdatum 15 september 2003 en als werkgever [Uitzendbureau 2] .
en
- een ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring ten name van [getuige 2]
met als ingangsdatum 6 februari 2006 en als werkgever [Uitzendbureau 2]
. (Doc/031-180)
en
D.
manurenlijsten betrekking hebbende op [Bedrijf 1]
(ondermeer) betreffende: week 11 van het jaar 2004 (DOC/31-266 en 267), en
week 20 (van het jaar 2006) (DOC/031-64),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken,
immers hebben die [Uitzendbureau 2] . en haar mededaders toen en daar
(telkens) (valselijk)
op die onder A. genoemde geschriften als werknemer en/of uitzendkracht
onder andere [getuige 5] en [getuige 4] en [getuige 3]
(digitale aanlevering 2005) vermeld,
terwijl bovengenoemde personen in genoemde periode geen werknemer in
dienst van [Uitzendbureau 2] . waren en/of niet haddengewerkt voor [Uitzendbureau 2]
en/of aan bovengenoemde personen in genoemde periode geen
loonbetalingen waren gedaan,
en
op die onder B. genoemde arbeids- en/of uitzendovereenkomsten vermeld,
althans doen vermelden, dat die [getuige 1] en die [getuige 2]
(respectievelijk) als agrarisch ondernemer en als uitzendkracht in dienst
waren getreden,
terwijl genoemde werknemers in werkelijkheid niet in dienst waren getreden,
en
op die onder C. genoemde loonbelastingverklaringen als werkgever ' [Uitzendbureau 2]
.' vermeld, althans doen vermelden,
terwijl de person(en), ten name waarvan deze loonbelastingverklaringen
zijn opgesteld, geen werknemer in dienst van [Uitzendbureau 2] . waren
en/of niet had(den) gewerkt voor [Uitzendbureau 2] en/of aan bovengenoemde
perso(o)n(en) geen loonbetalingen was/waren gedaan
en
op die onder D. genoemde manurenlijsten werknemers vermeld,
althans doen vermelden, die in werkelijkheid niet, in elk geval niet op die
manurenlijsten vermelde aantal uren hadden gewerkt,
in elk geval
- op de manurenlijst betreffende week 11 van het jaar 2004
als werknemers vermeld, althans doen vermelden
[getuige 4] (totaal 46,75 uren) en
[getuige 1] (totaal 46,75 uren),
terwijl in werkelijkheid genoemde werknemers in genoemde week niet, hadden gewerkt bij [Bedrijf 1]
voor [Uitzendbureau 2] .
(bijlage DOC 031- 266 en 267)
en
- op de manurenlijst betreffende week 20 van het jaar 2006
als werknemers vermeld, althans doen vermelden
[getuige 6] (totaal 50 uren) en
[getuige 7] (totaal 50 uren) en
[getuige 2] (totaal 50 uren),
terwijl in werkelijkheid genoemde werknemers in genoemde week niet haddengewerkt bij [Bedrijf 1]
voor [Uitzendbureau 2] .
(bijlage DOC 031-64),
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovengeschreven verboden
gedragingen verdachte (telkens) feitelijke leiding
heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2.
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende enkele jaren deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met valsheid in geschrift en het handelen in strijd met artikel 69 AWR. De verdachte heeft zich daarnaast meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Als bestuurder van het uitzendbureau [Uitzendbureau 2] heeft de verdachte niet alleen uitzendkrachten voor [Bedrijf 1] geleverd, maar ook zogenaamde boekers opgevoerd. De urenlijsten van [Uitzendbureau 1] , [Uitzendbureau 3] en [Uitzendbureau 2] met betrekking tot de bij [Bedrijf 1] tewerkgestelde uitzendkrachten werden valselijk opgemaakt en vervolgens in de administratie van [Uitzendbureau 2] / [Bedrijf 1] opgenomen. Op grond van die valselijk opgemaakte administratie konden onjuiste of onvolledige aangiften bij de Belastingdienst worden gedaan.
Dit zijn ernstige feiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte ertoe bijgedragen dat de overheid (mogelijk) te weinig inkomsten uit belastingen heeft genoten. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad. Voor het systeem van belastingheffing is het van essentieel belang dat de Belastingdienst vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften.
Bovendien heeft de verdachte door aldus te handelen tevens voor de uitzendkrachten de mogelijkheid gecreëerd om misbruik te maken van het sociale zekerheidsstelsel zoals dat in Nederland bestaat. De uitzendkrachten die wel gewerkt hadden, maar niet in de administratie werden opgenomen waren niet bekend bij de Belastingdienst en konden daardoor onder meer een uitkering behouden. Daarnaast werden uitzendkrachten opgenomen in de administratie die in werkelijkheid niet hadden gewerkt. Op grond van een gefingeerd dienstverband konden bijvoorbeeld hypotheken of leningen worden aangevraagd, maar bijvoorbeeld ook werkloosheidsuitkeringen worden aangevraagd waarop nu juist geen recht bestond. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan de solidariteit en ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Vormverzuim
In het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 16 oktober 2013 is bepaald dat in de onderhavige zaak sprake is van een onherstelbaar vormverzuim vanwege de niet-naleving van de voorschriften rondom de vernietiging van geheimhoudersgesprekken.
Redelijke termijn
Voor de verdachte geldt dat de redelijke termijn is gaan lopen op de dag van de inverzekeringstelling, te weten op 30 mei 2006, zodat er in de onderhavige zaak sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.3.
De straffen
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Er moet echter ook rekening mee worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in aanzienlijke mate is overschreden en dat sprake is van een ernstig onherstelbaar vormverzuim, zoals hiervoor is aangehaald. Los daarvan gaat het ook om oude feiten. De rechtbank zal vanwege de voornoemde omstandigheden afzien van het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest opgelegd, een taakstraf van de maximale duur en een geldboete.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c, 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 (éénendertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en M.M. Koevoets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2017.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot
en met 30 mei 2006, te Poeldijk, gemeente Westland, en/of te De Lier, gemeente
Westland, en/of te Monster en/of te Vlaardingen, in elk geval in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een
samenwerkingsverband tussen
verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 5] en/of [Betrokkene 2] en/of [Betrokkene 1] en/of [medeverdachte 3]
,
in elk geval uit een of meer medeverdachte(n) en/of een of meer (andere)
(rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten
- het een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in
Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen
verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat
de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is (artikel 197b Sr) en/of
- van het in artikel 197b sr omschreven feit een beroep of gewoonte maken (art
197c SR) en/of
- het valselijk opmaken en/of vervalsen van (een) geschrift(en) dat/die
bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (art 225 lid 1 Sr),
en/of
- het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, als ware
deze echt en onvervalst, dan wel opzetttelijk zodanige geschriften afleveren
of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
deze geschriften bestemd zijn voor zodanig gebruik (art 225 lid 2 Sr) en/of
- het opzettelijk niet danwel onjuist en/of onvolledig doen van een of meer
bij de belastingwet voorziene aangifte(n) (art 69 Awr);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
[Uitzendbureau 2] .
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en
met 30 mei 2006
te Poeldijk, gemeente Westland, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk
heeft doen opmaken en/of doen vervalsen,
hebbende [Uitzendbureau 2] . en/of zijn mededader(s)
toen daar
(telkens) opzettelijk (een) valse en/of vervalste
- " digitale aanlevering(en) UWV-Gak" en/of
- " arbeids-/uitzendovereenkomst(en)" en/of
- " loonbelastingverklaring(en)" en/of
- " manurenlijst(en)"
waaronder:
A.
- een digitale aanlevering UWV Gak over 2005 van [Uitzendbureau 2] .(DOC/ 012-123
tot en met 133)
en/of
B.
- een arbeidsovereenkomst, ondertekend op 8 september 2003 ten name van [getuige 1]
bij [Uitzendbureau 2] . met als datum indiensttrekding 15 september 2003
voor de duur tot en met 14 maart 2004 met een brutoloon van Eur. 9,15 per
uur in de functie van agrarisch ondernemer voor 0/40 uur in de week (Doc
61-20 en 21)
en/of
- een uitzendovereenkomst, ondertekend op 12 april 2006, ten name van [getuige 2]
met als datum in diensttreding 17-04 2006 voor de duur van 74
weken met een brutoloon van Eur 8,80 per uur in de functie van uitzendkracht
voor 0/40 uur in de week (Doc /031-183 en 184)
en/of
C.
- een ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring ten name van [getuige 1]
met als ingangsdatum 15 september 2003 en als werkgever [Uitzendbureau 2] .
en/of
- een ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring ten name van [getuige 2]
met als ingangsdatum 6 februari 2006 en als werkgever [Uitzendbureau 2]
. (Doc/031-180)
en/of
D.
(een) manurenlijst(en) betrekking hebbende op [Bedrijf 1]
(ondermeer) betreffende: week 11 van het jaar 2004 (DOC/31-266 en 267), en/of
week 20 (van het jaar 2006) (DOC/031-64),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft
vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers hebben/heeft die [Uitzendbureau 2] . en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) (valselijk)
op die/dat onder A. genoemde geschrift(en) als werknemer en/of uitzendkracht
onder andere [getuige 5] en/of [getuige 4] en/of [getuige 3]
(digitale aanlevering 2005) vermeld, althans doen vermelden,
terwijl bovengenoemde perso(o)n(en) in genoemde periode(s) geen werknemer in
dienst van [Uitzendbureau 2] . was/waren en/of niet had(den) gewerkt voor [Uitzendbureau 2]
en/of aan bovengenoemde perso(o)n(en) in genoemde periode(s) geen
loonbetalingen was/waren gedaan,
en/of
op die/dat onder B. genoemde arbeids- en/of uitzendovereenkomst(en) vermeld,
althans doen vermelden, dat die [getuige 1] en/of die [getuige 2]
(respectievelijk) als agrarisch ondernemer en/of als uitzendkracht in dienst
waren/was getreden,
terwijl genoemde werknemer(s) in werkelijkheid niet in dienst waren getreden,
en/of
op die/dat onder C. genoemde loonbelastingverklaring(en) als werkgever ' [Uitzendbureau 2]
.' vermeld, althans doen vermelden,
terwijl de perso(o)n(en), ten name waarvan deze loonbelastingverklaring(en)
zijn/is opgesteld, geen werknemer in dienst van [Uitzendbureau 2] . was/waren
en/of niet had(den) gewerkt voor [Uitzendbureau 2] en/of aan bovengenoemde
perso(o)n(en) geen loonbetalingen was/waren gedaan
en/of
op die/dat onder D. genoemde manurenlijst(en) (een) werknemer(s) vermeld,
althans doen vermelden, die in werkelijkheid niet, in elk geval niet op die
manurenlijst(en) vermelde aantal uren had(den) gewerkt,
in elk geval
- op de manurenlijst betreffende week 11 van het jaar 2004
als werknemer(s) vermeld, althans doen vermelden
[getuige 4] (totaal 46,75 uren) en/of
[getuige 1] (totaal 46,75 uren),
terwijl in werkelijkheid genoemde werknemer(s) in genoemde week niet, in elk
geval niet het totaal vermelde aantal uren, had(den) gewerkt bij [Bedrijf 1]
voor [Uitzendbureau 2] .
(bijlage DOC 031- 266 en 267)
en/of
- op de manurenlijst betreffende week 20 van het jaar 2006
als werknemer(s) vermeld, althans doen vermelden
[getuige 6] (totaal 50 uren) en/of
[getuige 7] (totaal 50 uren) en/of
[getuige 2] (totaal 50 uren),
terwijl in werkelijkheid genoemde werknemer(s) in genoemde week niet, in elk
geval niet het totaal vermelde aantal uren, had(den) gewerkt bij [Bedrijf 1]
voor [Uitzendbureau 2] .
(bijlage DOC 031-64),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengeschreven strafbare feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengeschreven verboden
gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding
heeft/hebben gegeven;
artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht