5.2.2.Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen medeverdachten
In het dossier zijn door meerdere medeverdachten verklaringen afgelegd. In sommige gevallen hebben deze medeverdachten zichzelf maar ook anderen belast. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat behoedzaam en met enige terughoudendheid met deze verklaringen dient te worden omgegaan. Medeverdachten kunnen immers – ook als ze tevens zichzelf belasten – een belang hebben om hun eigen rol kleiner te maken en de rol van andere medeverdachten groter.
Gelet hierop zal de rechtbank ervan uitgaan dat door de verdachte betwiste delen van de verklaring van een medeverdachte slechts dan voor het bewijs bruikbaar zijn als daarvoor steunbewijs uit een andere bron aanwezig is. Dit kunnen de verklaringen van één of meer andere medeverdachten zijn, maar ook verklaringen van getuigen, de inhoud van een tapgesprek of ander schriftelijk bewijs. Tevens kan uit een samenstel van omstandigheden in sommige gevallen worden afgeleid dat het niet anders kan dan dat een betwist deel van een verklaring van een medeverdachte, die niet direct wordt ondersteund door ander bewijs, toch juist is. Ook in die gevallen acht de rechtbank dat deel van die verklaring bruikbaar voor het bewijs.
Tapgesprekken
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de verdediging dat alle tapgesprekken in de zaak van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft dit standpunt niet nader onderbouwd en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om hiertoe over te gaan.
Criminele organisatie (feit 1)
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan die gedragingen veronderstellen opzet. Niet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt een beeld naar voren van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van een aantal personen uit de omgeving van het Westland dat zich in de jaren 2003 tot en met 30 mei 2006 heeft bezig gehouden met – kort gezegd - het valselijk opmaken van diverse documenten.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en op hetgeen hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode op de hierna volgende wijze heeft deelgenomen aan die criminele organisatie.
De verdachte heeft [Getuige] opgedragen de handgeschreven urenlijsten die de voormannen van [Uitzendbureau 2] hadden opgesteld, te wijzigen door:
- het aantal uren dat per werknemer wekelijks werd gewerkt, te verminderen zodat maximaal 40 uur per week per werknemer werd verantwoord;
- namen en gegevens van personen toe te voegen die niet hadden gewerkt (de boekers); en
- het overschot aan uren dat was verminderd op de werknemers bij de boekers te verantwoorden.
Deze gemanipuleerde urenlijsten werden vervolgens teruggestuurd aan [Betrokkene 2] .
Door aldus te handelen heeft de verdachte een aandeel gehad in, dan wel gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De hiervoor omschreven rol van de verdachte in de criminele organisatie volgt in de eerste plaats uit de verklaringen van [Getuige] . [Getuige] heeft tegenover de SIOD verklaard dat de verdachte haar had opgedragen om de handgeschreven urenlijsten in vorenvermelde zin te wijzigen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is. Die verklaring is immers zeer gedetailleerd, kort na de verweten feiten afgelegd en vindt ook steun in de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden tussen de verdachte en [Getuige] waarin over de inzet van (met naam genoemde) boekers wordt gesproken. Niet is aannemelijk geworden dat die verklaring onder ongeoorloofde pressie tot stand is gekomen. Tevens vindt de bij de SIOD afgelegde verklaring van [Getuige] steun in de verklaringen die diverse getuigen tegenover de SIOD, respectievelijk de rechter-commissaris hebben afgelegd. Uit die verklaringen blijkt dat deze getuigen niet voor [Bedrijf 1] hebben gewerkt en dat het de verdachte is geweest die heeft voorgesteld om deze getuigen als boeker in de gemanipuleerde urenlijsten op te voeren. Het voorgaande maakt dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen waarde wordt gehecht aan de verklaring die [Getuige] later tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De organisatie had tot oogmerk het plegen van valsheid in geschrift. Nu de wijze waarop de bij [Bedrijf 1] namens de uitzendbureaus werkzame personen uiteindelijk werden geadministreerd niet overeenkwam met de werkelijkheid, bestond het oogmerk van de organisatie tevens uit het opzettelijk niet dan wel onjuist en/of onvolledig doen van de bij de belastingwet voorziene aangiftes.
Niet wettig en overtuigend is bewezen dat dit samenwerkingsverband tot oogmerk had het tewerk stellen van personen die niet rechtmatig in Nederland verbleven, als bedoeld in artikel 197b Sr. De enkele tapgesprekken waarin door de verdachte of anderen in enige vorm over “illegalen” wordt gesproken zijn in dit verband onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dit punt te komen. In die gesprekken zouden met die aanduiding immers ook personen kunnen worden bedoeld die wel in Nederland mochten verblijven, maar niet mochten werken. Voor laatstgenoemde uitleg is steun te vinden in de verklaringen van medeverdachten. Ander bewijs waaruit blijkt dat sprake was van het tewerk stellen van personen als bedoeld in artikel 197b Sr ontbreekt.
Valsheid in geschrift (feit 2)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon van [Uitzendbureau 2] en daaraan dus in redelijkheid kunnen worden toegerekend. Voorts volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene dat de verdachte als opdrachtgever en feitelijk leidinggevende van [Uitzendbureau 2] . zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan het valselijk (laten) opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten. Ook ten aanzien van dit feit is dit oordeel gebaseerd op de hiervoor genoemde verklaringen die [Getuige] en de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde personen tegenover de SIOD, respectievelijk de rechter-commissaris hebben afgelegd. Die verklaringen vinden ook steun vinden in de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden tussen de verdachte en [Getuige] .
Uit de gebezigde verklaringen volgt dat de in feit 2 onder A. tot en met C. genoemde personen geen werknemers in dienst bij [Uitzendbureau 2] waren, zodat de onder A. tot en met C. genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt.
Tevens volgt uit die verklaringen dat de in feit 2 onder D. genoemde personen niet (in de periode als genoemd in de desbetreffende manurenstaat) voor [Uitzendbureau 2] bij de kwekerij [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] hebben gewerkt, zodat de onder D. genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De verklaring die [getuige 4] later tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin zij, anders dan hetgeen zij aanvankelijk tegenover de SIOD deed, heeft verklaard dat zij in 2004 wel in de kwekerij heeft gewerkt, is, gelet op de mate van gedetailleerdheid van haar verklaring bij de SIOD en de verklaring van [Getuige] , niet geloofwaardig.