In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. van Duin, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H. Benard. De zaak betreft een vordering tot opgave van de nalatenschap van de overleden [persoon 1], waarbij eiser stelt dat hij als erfgenaam recht heeft op de goederen van de nalatenschap. De procedure is gestart na het overlijden van [persoon 1] op 1 oktober 2016, waarbij eiser en [persoon 1] op dat moment nog niet officieel gescheiden waren, ondanks dat er een echtscheidingsverzoek was ingediend. Eiser vordert dat gedaagden alle zaken, goederen en schriftelijke bescheiden die zij in bezit hebben, aan hem overdragen. Gedaagden verzetten zich tegen deze vordering en stellen dat eiser geen spoedeisend belang heeft, mede gezien de echtscheiding die nog niet was ingeschreven.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser zijn spoedeisend belang niet voldoende heeft aangetoond. Eiser kon niet duidelijk maken wanneer de erfenis moest worden afgewikkeld en of er al aangifte erfbelasting was gedaan. Bovendien was de vordering onvoldoende bepaalbaar, omdat eiser niet specifiek kon aangeven welke goederen hij precies vorderde. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden afgewezen, en dat de vraag of eiser nog steeds erfgenaam is, niet in dit kort geding beantwoord hoeft te worden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.