ECLI:NL:RBROT:2017:5062

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
C/10/525795 / KG ZA 17-450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een asielzoeker in kort geding na weigering van aangeboden woonruimte

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een kort geding aangespannen tegen een asielzoeker, aangeduid als [gedaagde], die weigerde de aangeboden woonruimte te aanvaarden. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 24 mei 2017. De asielzoeker, die een verblijfsvergunning had verkregen, verbleef in het AZC 's-Gravendeel en had eerder een aanbod voor onzelfstandige woonruimte in Den Haag geweigerd. Het COA stelde dat de opvang van de asielzoeker van rechtswege was geëindigd omdat hij geen medewerking verleende aan de huisvesting. De rechter moest beoordelen of het COA in redelijkheid had kunnen stellen dat de aangeboden woonruimte passend was.

De rechter oordeelde dat het COA voldoende had aangetoond dat de asielzoeker onrechtmatig handelde door de opvanglocatie te blijven bezetten na de beëindiging van zijn recht op opvang. De weigering van de aangeboden woonruimte was niet gerechtvaardigd, aangezien de asielzoeker geen medische gegevens had overlegd die zijn verzoek om een rustige ruimte konden onderbouwen. De rechter concludeerde dat de vordering van het COA tot ontruiming van de opvanglocatie toewijsbaar was, en veroordeelde de asielzoeker om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de ruimte te ontruimen. Tevens werd de asielzoeker veroordeeld in de proceskosten van het COA, die op € 1.534,93 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 7 juni 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/525795 / KG ZA 17-450
Vonnis in kort geding van 7 juni 2017
in de zaak van
het rechtspersoonlijkheid bezittende zelfstandige bestuursorgaan
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
eiser,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Manspeaker.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de producties van het COA;
  • de producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 24 mei 2017;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een asielzoeker afkomstig uit [geboorteplaats] . [gedaagde] heeft bij beschikking van 13 september 2016 met terugwerkende kracht tot 23 januari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen. [gedaagde] verblijft momenteel in het AZC ’s-Gravendeel.
2.2.
Op 19 september 2016 heeft het COA in aanwezigheid van een tolk een gesprek gehad met [gedaagde] over de procedure voor het zoeken van huisvesting en over de mogelijke consequenties van een weigering om daaraan mee te werken.
2.3.
In verband met de plaatsingscriteria voor de huisvesting van [gedaagde] is het “B06
Formulier t.b.v. huisvesting vergunninghouders” door [gedaagde] ondertekend op 14 september 2016. Bij elk van de plaatsingscriteria is het hokje “nee” aangekruist.
2.4.
Op 3 februari 2017 heeft het COA aan [gedaagde] onzelfstandige woonruimte aangeboden in Den Haag. [gedaagde] heeft het aanbod geweigerd.
2.5.
Op 9 februari 2017 heeft, met behulp van een telefonische tolk, een eerste gesprek plaatsgevonden over de woningweigering. Op het formulier “B10 Eerste gespreksverslag Woningweigering” is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Redenen die betrokkene heeft opgegeven om passende huisvesting te weigeren:
  • Ik wil zeker trouwen, geen GZH-procedure aangevraagd (de voorzieningenrechter leest: gezinsherenigingsprocedure) en ik ben [leeftijd] jaar.
  • Ik heb migraine en heb een rustige ruimte nodig. Gezamenlijk wonen geeft heel veel lawaai (TV e.d.).
  • Ik heb moeite met slapen. Beetje licht/geluid kan ik niet slapen. Op het AZC kan ik ook niet goed slapen.”
2.6.
Bij de ruimte voor overige opmerkingen is op het onder 2.5. genoemde B10 formulier het volgende ingevuld:
“(…) Gezamenlijk wonen is voor mij een drama. Zo kan ik nooit goed integreren, werk vinden en de taal goed leren.”
2.7.
Op 16 februari 2016 heeft een tweede gesprek over de woningweigering plaatsgevonden. Op basis van dit gesprek is een formulier “B11a Tweede gespreksverslag
Woningweigering” ingevuld. Op dit formulier staat voorgedrukt dat betrokkene is
medegedeeld dat Juridische Zaken de woningweigering onterecht heeft bevonden en dat de
redenen daarvoor betrokkene verteld kunnen worden. Het betreffende vakje is aangekruist en er staat bij geschreven
“hoeft niet op zijn verzoek”. Tevens staat op dit formulier voorgedrukt dat betrokkene is medegedeeld dat indien [gedaagde] ook na 24 uur bij de weigering blijft, zijn verstrekkingen op dat moment zullen eindigen en dat betrokkene de opvanglocatie moet verlaten. De betreffende vakjes zijn aangekruist.
2.8.
Bij brief van 3 april 2017 heeft het COA [gedaagde] gesommeerd het AZC ’s-Gravendeel binnen drie dagen na dagtekening van de brief te ontruimen. [gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] te veroordelen om de bij [gedaagde] in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC ’s-Gravendeel op het [adres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het COA legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het recht op het verstrekken van opvang van rechtswege is geëindigd. [gedaagde] stelt daartoe het volgende. Het COA heeft [gedaagde] passende woonruimte aangeboden. Door weigering van deze woonruimte is het recht op opvang van [gedaagde] op grond van artikel 7 Rva geëindigd zodat [gedaagde] thans zonder recht of titel op de opvanglocatie verblijft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgaande van de stelling van het COA dat [gedaagde] bij voortduring onrechtmatig handelt jegens het COA door na het onherroepelijk beëindigen van de verstrekkingen - ondanks aanzegging en sommatie - de opvanglocatie te verlaten, heeft het COA bij het beëindigen van die onrechtmatige toestand een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, reeds uit oogpunt van beleidshandhaving en het voorkomen van precedentwerking. Het verweer van [gedaagde] dat het COA thans over voldoende capaciteit beschikt en dat zijn plaats in de opvang tot aan de sluiting van het AZC ‘s-Gravendeel in november 2017 naar verwachting niet wordt opgevuld, doet daar niet aan af.
4.2.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het COA in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat [gedaagde] passende woonruimte aan [gedaagde] heeft aangeboden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, eindigt het recht op opvang van [gedaagde] door het COA van rechtswege en zal [gedaagde] , in beginsel onmiddellijk, het huidige opvangcentrum moeten verlaten.
4.3.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) bepaalt in artikel 3 dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Volgens artikel 9 lid 1 Rva 2005 omvat de opvang een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten.
4.4.
Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 eindigt de opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
4.5.
Het COA stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat [gedaagde] vanwege de krapte op de woningmarkt en het grote aantal personen in wiens huisvesting [gedaagde] moet voorzien als beleid voert dat er geen ruimte bestaat om, uitgezonderd medische en bijzondere sociale omstandigheden, rekening te houden met ieders specifieke wensen en voorkeuren.
4.6.
[gedaagde] voert aan dat de aangeboden woonruimte niet passend is omdat [gedaagde] vanwege migraine een rustige ruimte nodig heeft. Ter zitting is gebleken dat het COA niet over medische gegevens van [gedaagde] beschikt, zodat deze informatie niet meegenomen kon worden bij het zoeken naar passende woonruimte voor [gedaagde] . Daar komt nog bij dat de klachten van [gedaagde] geen specifieke, niet overdraagbare medische behandeling vereisen waardoor de plaatsingscriteria van toepassing zouden zijn. Voorts meent [gedaagde] dat de woonruimte niet passend is omdat [gedaagde] voornemens is te gaan trouwen. Door het COA is ter zitting naar voren gebracht dat, indien [gedaagde] in het huwelijk treedt en zijn partner eveneens over een verblijfsvergunning beschikt, zij alsdan in aanmerking zullen komen voor een gezinswoning.
4.7.
Op grond van het vorenstaande is voorshands vast komen te staan dat de aangeboden woonruimte voor [gedaagde] passend was, zodat de weigering van die woonruimte ingevolge het Rva 2005 tot gevolg heeft dat het recht op opvang in het AZC ’s-Gravendeel is geëindigd. Daarmee staat eveneens voorshands vast dat [gedaagde] zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC ’s-Gravendeel verblijft, hetgeen een onrechtmatige daad jegens het COA oplevert. De gevorderde ontruiming is dan ook voor toewijzing vatbaar.
4.8.
Voor zover [gedaagde] verzocht heeft om nihilstelling dan wel matiging van het griffierecht, kan dat niet in een kort geding procedure behandeld worden. [gedaagde] kan op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken gedurende een maand na de betaling in verzet komen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het COA worden begroot op:
- dagvaarding € 100,93
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.534,93

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bij [gedaagde] in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC ’s-Gravendeel op het [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het COA tot op heden begroot op € 1.534,93,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017. 2027 / 4492