ECLI:NL:RBROT:2017:5176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
ROT 16/8416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens niet naleven van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf te Rotterdam, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die als verweerder optreedt. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 10.800,00 die aan eiseres was opgelegd wegens het niet naleven van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit artikel vereist dat werkgevers ervoor zorgen dat werknemers niet in gevaar komen door voorwerpen of stoffen op de werkplek. Eiseres heeft tegen het besluit van de Minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 juni 2017 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een directeur, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 9 oktober 2015 een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden waarbij een werknemer, [vreemdeling 2], bekneld raakte tussen metalen liggers. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval onderzocht, inclusief de werkwijze die door eiseres was voorgeschreven voor het optillen van de liggers.

De rechtbank oordeelde dat de Arbeidsinspectie terecht had vastgesteld dat eiseres de voorschriften van de Arbowet had overtreden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de boete verlaagd naar € 5.400,00, omdat het ongeval had geleid tot licht blijvend letsel en niet tot ziekenhuisopname. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de Minister het griffierecht van € 334,00 aan eiseres moet vergoeden en de proceskosten van € 1.980,00 moet betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/8416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, [plaats] ,

gemachtigde: mr. J.L.J.M. van de Mortel,
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: F. Sarwari.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 10.800,00 wegens het niet naleven van artikel 3.17 van het Arbeids-omstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [directeur] . Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), voor zover van belang, zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden, vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, voor zover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Arbowet, voor zover van belang, wordt als overtreding tevens aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
1.2.
Artikel 3.17 van het Arbobesluit bepaalt dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt.
Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit dient de werkgever hetgeen is bepaald in artikel 3.17 na te leven.
Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.17.
1.3.
Bij de uitvoering van de bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet geregelde bevoegdheden heeft verweerder de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandigheden-wetgeving (de Beleidsregel) toegepast. In deze Beleidsregel worden verschillende soorten overtredingen en bijbehorende normbedragen voor bestuurlijke boetes onderscheiden. Ook zijn hier de factoren opgenomen die kunnen leiden tot verhoging of verlaging van het op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.
Op grond van artikel 1, achtste lid, van de Beleidsregel zijn de in het derde lid genoemde normbedragen uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:
c. bedrijven of instellingen met 10 tot en met 39 werknemers betalen 30 procent.
Op grond van artikel 1, tiende lid, van de Beleidsregel kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot
verhogingvan het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
b
.bij een arbeidsongeval dat leidt tot een blijvend letsel of een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden de boetenorm-bedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen vermenigvuldigd met vier.
Op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel kan indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a
.als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b
.als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c
.als er adequate instructies zijn gegeven;
d
.als er adequaat toezicht is gehouden.
2. Op 9 oktober 2015 werden op een arbeidsplaats van eiseres door [werknemer] , [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] werkzaamheden verricht, bestaande uit het verplaatsen van metalen liggers van de grond naar de bak van een hoogwerker. Daartoe werd gebruik gemaakt van een reachtruck. Het hekwerk van de bak van de hoogwerker bestond uit horizontale en verticale balken. Op de horizontale balken dienden de metalen liggers geplaatst te worden, en de verticale balken moesten eventuele verschuivingen van de metalen liggers naar de reachtruck toe voorkomen. Op enig moment hadden de werknemers circa 12 à 16 metalen liggers los op de lepels van de reachtruck gelegd. Terwijl [werknemer] vervolgens de reachtruck bestuurde en de metalen liggers omhoog bracht richting de bak van de hoogwerker, stonden [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] in de bak van de hoogwerker op de metalen liggers te wachten. Tijdens het plaatsen van de metalen liggers bleef een deel van de liggers voor de verticale houten balken steken, waardoor de partij niet goed op de houten voorziening geplaatst kon worden. [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] wilden hierop de liggers verplaatsen, door deze naar zich toe te halen. Nadat dit niet lukte besloot [vreemdeling 2] een metalen ligger op te tillen. [vreemdeling 2] raakte vervolgens met zijn hand bekneld tussen de metalen liggers.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat door het optillen van de metalen ligger door [vreemdeling 2] het risico bestond dat de metalen liggers ongecontroleerd konden bewegen, bijvoorbeeld verschuiven, waardoor hij bekneld of getroffen zou raken door de metalen liggers. De arbeidsinspecteur heeft op basis van zijn eigen waarnemingen (de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen) en de afgelegde verklaringen zoals opgenomen in het op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt boeterapport de toedracht van het ongeval kunnen nagaan en vastgesteld dat hieraan een overtreding van de arbeidsomstandighedenwetgeving ten grondslag ligt. Verweerder meent dat eiseres er zelf voor heeft gezorgd dat de ligger, waardoor [vreemdeling 2] geraakt is, niet meer onderzocht kon worden. De ligger is namelijk na het ongeval gewoon gebruikt om de stelling mee af te bouwen. Eiseres maakt niet duidelijk op welke manier onderzoek naar de veiligheidshandschoenen een ander licht op de oorzaak van het ongeval zou kunnen doen schijnen. Naar de mening van verweerder brengt de gehanteerde werkwijze met zich dat het mogelijk is dat metalen liggers niet op de juiste plek geplaatst zouden worden, waardoor het noodzakelijk zou worden dat werknemers deze liggers met de hand zouden verplaatsen en optillen. Dat de liggers door twee werknemers opgetild moeten worden neemt niet weg dat bij de gehanteerde werkwijze het risico bestaat om getroffen te worden door een ligger of bekneld te raken tussen liggers, omdat de liggers los op de lepels van de heftruck geplaatst waren. Verweerder wijst erop dat eiseres niet heeft aangetoond dat [vreemdeling 2] de instructie heeft gekregen om de liggers altijd samen en nooit alleen op te tillen. Bovendien kan deze werkwijze naar de mening van verweerder niet aangemerkt worden als een veilige werkwijze.
4. Naar de mening van eiseres worden de feiten in het bestreden besluit (wederom) onjuist vermeld. [vreemdeling 1] stond nog achterin de bak van de hoogwerker toen het ongeval gebeurde en bevond zich dus nog in het geheel niet in de buurt van de liggers. De metalen liggers zijn niet in beweging gekomen en/of zijn niet gevallen en/of verschoven en/of ongecontroleerd in beweging gekomen. [vreemdeling 2] heeft door een vergissing/impulsiviteit met één hand een ligger opgetild althans verplaatst aan zijn kant en die is tegen/op de wijsvinger van zijn andere hand getrokken of gevallen. Ook heeft hij zijn voorgeschreven veiligheids-handschoenen op dat moment kennelijk niet aan gehad waardoor het letsel is kunnen ontstaan. De liggers moeten door twee personen, elk met twee handen, met veiligheids-handschoenen aan, gecontroleerd worden opgetild. Dit is een vaste geïnstrueerde werkwijze. Eiseres betwist dat [vreemdeling 2] is opgenomen in het ziekenhuis. Eiseres wijst erop dat er geen beëdigd tolk bij het gesprek met de inspecteur en het slachtoffer aanwezig was. De toedracht en het feitelijke dragende complex voor de boetebeschikking staat niet vast. Naar de mening van eiseres was overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit voorkomen als volgens de vaste werkwijze, die was geleerd aan de werknemers, zou zijn gewerkt.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar het boeterapport en de daarbij gevoegde verklaringen van [directeur] , [werknemer] en [vreemdeling 2] , van oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 5.17 van het Arbobesluit. De Arbeidsinspectie heeft het boeterapport op ambtsbelofte opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Aan de door eiseres bij de zienswijze gevoegde aanvullende verklaringen kan niet de betekenis worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wil zien. Niet valt in te zien welk belang de Arbeidsinspectie zou hebben bij het opnemen van onjuiste informatie in het boeterapport, terwijl eiseres gelet op de haar opgelegde boete er juist wel belang bij heeft om te stellen dat de inhoud van de eerder afgelegde verklaringen onjuist is en om verklaringen af te (laten) leggen die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Uit het boeterapport blijkt dat de verklaring van [vreemdeling 2] in het bijzijn van een tolk met referentienummer 112 van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland is afgelegd. Door de vermelding van het referentienummer kan naar het oordeel de rechtbank niet worden gezegd dat de identiteit van de tolk niet te achterhalen is. Voor de toezichthouder geldt geen verplichting om bij het afnemen van een verhoor in de procedure tot boeteoplegging van een beëdigde tolk of vertaler gebruik te maken. Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld is er dan ook geen reden voor bewijsuitsluiting van de verklaring van [vreemdeling 2] . Van onzorgvuldig dan wel gebrekkig onderzoek door de Arbeidsinspectie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat de ligger na het ongeval is gebruikt om een stelling mee af te bouwen, zodat de arbeidsinspecteur geen onderzoek heeft kunnen doen naar de ligger.
6. De rechtbank begrijpt de betwisting van de ziekenhuisopname door eiser in het beroepschrift en de toelichting van eiser daarop ter zitting aldus dat de in artikel 1, tiende lid, van de Beleidsregel opgenomen verhoging van het boetenormbedrag van de daaraan ten grondslag liggende overtreding bij een arbeidsongeval dat leidt tot blijvend letsel of een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (vermenigvuldiging met vier) naar zijn mening als zodanig onevenredig is. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder, uit een oogpunt van evenredigheid, zijn beleid op het punt van de verhoging van het boetenormbedrag van de daaraan ten grondslag liggende overtreding had moeten differentiëren naar de mate van letsel. Op dit moment bestaat er voor wat betreft de in artikel 1, tiende lid, van de Beleidsregel opgenomen verhoging namelijk geen enkel verschil tussen zeer beperkt blijvend letsel dat geen ziekenhuisopname en geen blijvende invaliditeit tot gevolg heeft en zeer zwaar letsel dat wel ziekenhuis-opname en blijvende invaliditeit tot gevolg heeft, zoals bijvoorbeeld een dwarslaesie.
Gelet op het voorgaande is de Beleidsregel in zoverre onredelijk. Het ligt op de weg van verweerder om de in de Beleidsregel genoemde verhoging nader te bezien en daarbij te komen tot een stelsel dat voldoende gedifferentieerd is om te kunnen leiden tot oplegging van een boete die in het desbetreffende geval als evenredig is aan te merken. Het beroep is dan ook om deze reden gegrond.
7. Met betrekking tot het beroep van eiseres op de matigingsfactoren als bedoeld in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel overweegt de rechtbank dat, los van het feit dat niet is gebleken dat de gehanteerde werkwijze, namelijk het met twee personen en met beide handen optillen en het dragen van veiligheidshandschoenen, door eiseres is ontwikkeld, voorgeschreven en ook aan de werknemer is geïnstrueerd, met deze werkwijze nog steeds het risico bestaat om getroffen te worden of bekneld te raken tussen de liggers, omdat de liggers los op de lepels van de heftruck waren geplaatst. Als liggers los worden geplaatst dan kunnen deze immers door aanraking of optillen of uit zichzelf in beweging komen. Als werknemers zich dan in de buurt bevinden, bestaat het risico dat zij door de bewegende liggers getroffen worden of bekneld raken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die aanleiding vormen de boete te matigen.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en zal de totale boete vaststellen op € 5.400,00. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het arbeidsongeval heeft geleid tot (licht) blijvend letsel en niet tot ziekenhuisopname. [vreemdeling 2] is poliklinisch aan zijn linker wijsvinger geholpen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat het bedrag van de aan eiseres opgelegde boete wordt vastgesteld op € 5.400,00 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseres te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.