Op 22 februari 2015 vond er een verkeersongeval plaats op de Maasboulevard te Rotterdam, waarbij een voetganger door een auto werd geraakt. De voetganger, een 28-jarige vrouw, overleed later aan haar verwondingen. De verdachte, de bestuurder van de auto, werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door onvoorzichtig rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. Tijdens de rechtszaak op 19 juni 2017 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een veroordeling voor het primair en subsidiair ten laste gelegde feit eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor het subsidiaire feit.
De rechtbank concludeerde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte verwijtbaar had gehandeld, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een verkeerslicht had genegeerd of dat hij met een onveilige snelheid reed. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het ongeval niet wezenlijk aantonen dat de verdachte onvoorzichtig had gereden. Wel werd bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval had verlaten, wat in strijd is met artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, maar legde hem een taakstraf op van 90 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden op.