In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 7 juli 2017, is het verzoek behandeld van twee verzoekers die als bewindvoerders optreden over het vermogen van een rechthebbende. Het verzoek betreft de toestemming om het testament van de rechthebbende te wijzigen op basis van artikel 4:55 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De procedure begon met een verzoekschrift dat op 6 februari 2017 ter griffie is ingekomen, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 juni 2017.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de verzoekers hun verzoek verduidelijkt. In plaats van toestemming te vragen om een nieuw testament op te stellen namens de rechthebbende, vroegen zij de kantonrechter om toestemming te verlenen aan de rechthebbende zelf om dit te doen. De kantonrechter overweegt dat volgens artikel 4:55 BW alleen handelingsbekwame personen uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken. Artikel 3:32 BW stelt dat iedere natuurlijke persoon bekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen, tenzij de wet anders bepaalt. Personen onder curatele zijn in beginsel onbekwaam, maar voor degenen onder beschermingsbewind geldt dat zij, in tegenstelling tot curatele, handelingsbekwaam zijn.
De kantonrechter concludeert dat er geen reden is om de toestemming van de kantonrechter naar analogie toe te passen op personen onder beschermingsbewind. Bovendien wordt opgemerkt dat, zelfs als de kantonrechter toestemming geeft aan een onder curatele gestelde, de eis blijft bestaan dat de testateur wilsbekwaam moet zijn op het moment van het opstellen van het testament. De notaris is verantwoordelijk voor het vaststellen van de wilsbekwaamheid. Gezien deze overwegingen concludeert de kantonrechter dat het verzoek van de verzoekers niet kan worden ingewilligd en wijst het verzoek af.