ECLI:NL:RBROT:2017:5337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
C/10/525554 / FT EA 17/898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van regresvorderingen in het minnelijk traject

Op 24 april 2017 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 7 juli 2017 uitspraak gedaan. Tijdens het minnelijk traject kwam naar voren dat de ex-partner van de verzoekster een regresvordering heeft op haar, wat een belemmering vormt voor het minnelijk traject. De ex-partner heeft aangegeven geen afstand te willen doen van zijn regresrecht, wat betekent dat bij een buitengerechtelijk akkoord twee schuldeisers voorgetrokken zouden worden ten opzichte van de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de Kredietbank Rotterdam onvoldoende is om aan te tonen dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat er geen bewijs is dat de ex-partner meer heeft betaald dan hem aangaat en er geen vordering op de schuldenlijst staat. De rechtbank gunt verzoekster geen termijn om ontbrekende gegevens te verstrekken, omdat een termijn van één maand niet toereikend is om een minnelijk traject af te wikkelen. De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 juli 2017
[naam],
wonende te [adres]
,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 april 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

In het verzoekschrift moet worden opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, aldus artikel 285, eerste lid, Faillissementswet. De Kredietbank Rotterdam heeft op 19 april 2017 het volgende verklaard: De (…) Kredietbank Rotterdam heeft de crediteuren namens de verzoeker geen aanbod gedaan,
“omdat tijdens het opstarten van het minnelijk traject kwam naar voren dat de ex-partner van schuldenaar een regresvordering heeft op schuldenaar. De ex-partner wil niet afzien van zijn regresrecht. Dit vormt een belemmering voor het minnelijke traject.”In de zich in het dossier bevindende rapportage van Kredietbank Rotterdam van 19 april 2017 staat ter zake het volgende:
“De ex-partner van schuldenaar heeft telefonisch doorgegeven geen afstand te willen doen van het regresrecht. Via een advocaat hebben wij de schriftelijke reactie mogen ontvangen. Dit betekend indien wij een buitengerechtelijk akkoord zouden treffen, twee schuldeisers voorgetrokken zouden worden ten opzichte van de overige schuldeisers.”.Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende met redenen omkleed. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Bij de beoordeling gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een (mogelijk) wettelijk regresrecht van de ex-partner, voortvloeiend uit een hypotheek waarvoor verzoekster en haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk waren. Dit is de meest voorkomende situatie en feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn gesteld noch gebleken. Een dergelijke regresvordering ontstaat pas op het moment dat de ex-partner meer betaalt aan de hoofdschuldeiser dan hem/haar aangaat. Uit de stukken blijkt niet dat de ex-partner reeds meer heeft betaald dan hem aangaat. Er staat geen vordering van de ex-partner op verzoekster op de schuldenlijst. De huidige schuldenlast zou dus bekend moeten zijn, zodat er een aanbod kan worden gedaan. De enkele omstandigheid dat er mogelijkerwijs in de toekomst een nieuwe schuld zal ontstaan, staat daar niet aan in de weg. Dit is immers niet van belang voor het antwoord op de vraag of een minnelijk traject achterwege kan worden gelaten.
De rechtbank gunt verzoekster geen termijn als bedoeld in artikel 287, tweede lid, Faillissementswet om de ontbrekende gegevens te verstrekken aangezien een termijn van één maand niet toereikend is om een minnelijk traject af te wikkelen.
Verzoekster wordt op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.