ECLI:NL:RBROT:2017:5339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
C/10/527217 / FT EA 17/1038
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van een minnelijk traject

Op 18 mei 2017 ontving de Rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 7 juli 2017 uitspraak gedaan. In deze zaak was er een regresvordering van de ex-partner van verzoekster, die niet op de schuldenlijst stond. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de Kredietbank Rotterdam onvoldoende was om aan te tonen dat er geen mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank stelde vast dat de ex-partner mogelijk hoofdelijk aansprakelijk was voor een hypotheek en dat de regresvordering pas ontstaat als hij meer betaalt dan zijn aandeel. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek, omdat er geen reële mogelijkheden waren voor een minnelijk traject. De rechtbank gunde verzoekster geen termijn om ontbrekende gegevens aan te vullen, omdat dit niet toereikend zou zijn voor het afronden van een minnelijk traject. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek toepassing schuldsanering: niet-ontvankelijk
rekestnummer: [nummer 1]
nummer verklaring: [nummer 2]
uitspraakdatum: 7 juli 2017
[naam]
wonende te [adres]
verzoekster

1.De procedure

De rechtbank heeft op 18 mei 2017 een verzoekschrift met bijlagen ontvangen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

In het verzoekschrift moet worden opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, aldus artikel 285, eerste lid, Faillissementswet. De Kredietbank Rotterdam heeft op 12 mei 2017 verklaard dat er geen aanbod namens verzoekster is gedaan, omdat
“er geen minnelijke regeling [kan] worden opgestart, vanwege een regresvordering. Haar ex-partner wil geen afstand doen van zijn regresrecht”. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende met redenen omkleed. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Bij de beoordeling gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een (mogelijk) wettelijk regresrecht van de ex-partner, voortvloeiend uit een hypotheek waarvoor verzoekster en haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk waren. Dit is de meest voorkomende situatie en feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn gesteld noch gebleken. Een dergelijke regresvordering ontstaat pas op het moment dat de ex-partner meer betaalt aan de hoofdschuldeiser dan hem/haar aangaat.
Het dossier bevat blz. 1 en 4 van een vonnis van de kort geding rechter van
15 december 2016, gewezen tussen verzoekster en haar ex-partner. Bij dit vonnis is verzoekster veroordeeld om € 30.900,52 te betalen aan haar ex-partner. De ex-partner staat echter niet op de schuldenlijst. De Kredietbank Rotterdam heeft in de schuldenlijst bij schuld nr. 1 aan BLG Hypotheken (ten bedrage van € 26.600,52) het volgende vermeld: “
Deze vordering is door een voorzieningenrechter behandeld. Het totaalbedrag was€ 30.900,52.” Uit deze toelichting leidt de rechtbank af, dat BLG Hypotheken de hoofdschuldeiser is of was. Als de ex-partner deze schuld inmiddels volledig heeft voldaan, zou hij op de schuldenlijst vermeld moeten worden in plaats van BLG Hypotheken. In dat geval is er geen aanleiding om deze schuldeiser (ex-partner) anders te behandelen dan andere schuldeisers. Er dient dan op reguliere wijze een aanbod tot een buitengerechtelijke schuldregeling te worden gedaan. Als zowel BLG Hypotheken als de ex-partner nog een vordering hebben, dient aan beide schuldeisers een aanbod te worden gedaan, gelijk aan het aanbod aan de andere schuldeisers.
Verder blijkt uit het kort geding vonnis dat verzoekster ook is veroordeeld om aan de ex-partner te betalen al hetgeen hij voor haar heeft betaald en nog zal gaan betalen aan
Reaal Schadeverzekeringen N.V. (overweging 5.2). Deze partij noch de ex-partner komen voor op de schuldenlijst. Of en op welke wijze dit deel van de veroordeling in de weg zou staan aan een minnelijk traject kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden vastgesteld.
De rechtbank gunt verzoekster geen termijn als bedoeld in artikel 287, tweede lid, Faillissementswet om de ontbrekende gegevens te verstrekken, aangezien een termijn van één maand niet toereikend is om een minnelijk traject af te ronden.
Verzoekster wordt op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.