ECLI:NL:RBROT:2017:5469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
C/10/520336 / KG ZA 17-117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot royement van hypotheken en afgifte van taxatierapporten in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V. en de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. [eiser] vorderde dat Rabobank zou meewerken aan het royement van hypotheken op haar onroerende zaken, omdat zij meende dat de bank meer zekerheidsrechten had dan nodig. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stellingen van [eiser] onvoldoende waren om aan te nemen dat Rabobank onzorgvuldig handelde door niet mee te werken aan het royement. De voorzieningenrechter stelde vast dat Rabobank een recht van hypotheek had verworven ter zekerheid van haar vorderingen en dat zij in beginsel alleen toestemming hoeft te geven tot doorhaling van het recht van hypotheek als de schuld is terugbetaald. De vordering van [eiser] werd afgewezen, maar Rabobank werd wel veroordeeld tot afgifte van bepaalde documenten met waarderingen van de onroerende zaken. De proceskosten werden voor rekening van [eiser] gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/520336 / KG ZA 17-117
Vonnis in kort geding van 18 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] VASTGOED B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.M. van Agt,
tegen
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties van [eiser]
  • de producties van Rabobank
  • de wijziging (vermeerdering) van eis
  • de mondelinge behandeling op 4 april 2017
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een vennootschap die handelt in onroerend goed. Bestuurder van [eiser] is [persoon 1] Woningbeheer B.V. (hierna [persoon 1] Woningbeheer). Enig aandeelhouder en bestuurder van [persoon 1] Woningbeheer is [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ).
2.2.
[eiser] maakt deel uit van een groep vennootschappen met een kredietrelatie met Rabobank. Onder meer de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] Beheer B.V. (hierna: [bedrijf] ), Tramhuis Vastgoed B.V. (hierna: Tramhuis) en Hippisch Centrum Hilligersberg B.V., van welke vennootschappen [persoon 1] Woningbeheer ook bestuurder is, maken deel uit van de groep.
2.3.
Tot zekerheid voor de nakoming van de financiële verplichtingen van [eiser] heeft [eiser] bij akte van 15 februari 2007 aan (rechtsvoorgangers van) Rabobank een recht van hypotheek verstrekt op haar panden te [adres] te [vestigingsplaats] en Nozemanstraat 7b-II te [vestigingsplaats] tot een bedrag van € 540.000 inclusief rente en kosten. In de akte van 15 februari 2007 is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
[persoon 1] (…) ten deze handelend als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [persoon 1] Woningbeheer B.V. (…) en als zodanig deze vennootschap vertegenwoordigende in haar hoedanigheid van directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V. (…) deze laatste vennootschap (…) hierna te noemen: hypotheekgever
(…)
Overeenkomst tot het vestigen van hypotheek en pandrechten
(…)
Hypotheekverlening
De comparant onder A. genoemd, handelend als gemeld, verklaarde ter uitvoering van voormelde overeenkomst, aan de bank hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V. voornoemd, voor zover in deze akte niet anders aangeduid, hierna te noemen: debiteur, te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.
(…)”
2.4.
Tot zekerheid voor de nakoming van de financiële verplichtingen van [eiser] heeft [eiser] bij akte van 1 december 2008 aan (rechtsvoorgangers van) Rabobank een recht van hypotheek verstrekt op haar panden [adres 1] [vestigingsplaats] , [adres 2] te [vestigingsplaats] en [adres 3] te [vestigingsplaats] tot een bedrag van € 810.000,00 inclusief rente en kosten.
In de akte van 1 december 2008 is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
[persoon 1] (…) ten deze handelend als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [persoon 1] Woningbeheer B.V. (…) en als zodanig deze vennootschap vertegenwoordigende in haar hoedanigheid van directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V. (…) deze laatste vennootschap (…) hierna te noemen: hypotheekgever
(…)
Overeenkomst tot het vestigen van hypotheek en pandrechten
(…)
Hypotheekverlening
De comparant onder A. genoemd, handelend als gemeld, verklaarde ter uitvoering van voormelde overeenkomst, aan de bank hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V. voornoemd, voor zover in deze akte niet anders aangeduid, hierna te noemen: debiteur, te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.
(…)”
2.5.
Per mei 2011 wordt [eiser] begeleid door de afdeling Bijzonder Beheer van Rabobank.
2.6.
Op 3 maart 2015 heeft [persoon 1] namens [eiser] een hoofdelijke medeschuldverbintenis ondertekend voor de nakoming van de financiële verplichtingen van [persoon 1] Woningbeheer, Tramhuis en [bedrijf] uit hoofde van een op 4 juli 2012 aangegane financieringsovereenkomst (hierna de medeschuldverbintenis).
2.7.
De vordering van Rabobank op [eiser] bedroeg op 1 februari 2017 € 99.245,00.
2.8.
[eiser] heeft Rabobank verzocht om een aflosnota en royementsvolmacht, teneinde de in 2.3 en 2.4 genoemde hypotheekrechten door te laten halen.
2.9.
Op 3 februari 2017 heeft Rabobank een aflosnota ter zake de hypothecaire schuld van [eiser] aan [eiser] toegezonden en daarbij opgemerkt dat de totale schuld van [eiser] aan Rabobank hoger is dan het daarin opgenomen bedrag, zodat geen royement zou worden verleend na aflossing van de uitstaande schuld zoals opgenomen in de aflossingsnota.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermeerdering, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Rabobank te bevelen om, binnen 48 uur na de betekening van het vonnis, haar volledige medewerking te verlenen aan het royement van de als productie 2 overgelegde hypothecaire inschrijvingen op de in het lichaam genoemde onroerende zaken (zie hiervoor ook de feiten 2.3 en 2.4), toebehorend aan [eiser] , door het verstrekken van de getekende royementsvolmacht, onder last van een dwangsom ad € 5.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00,
Te bepalen dat indien Rabobank, niet aan de veroordeling onder a voldoet door te voldoen aan de oproep van de notaris om een royementsvolmacht te verstrekken en in gebreke te blijven om uitvoering te geven aan het royement van de hypothecaire inschrijvingen, dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van Rabobank in de notariële royementsakte,
Rabobank te veroordelen in de proceskosten, met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis, en in de nakosten conform liquidatietarief, met verklaring dat (ook) deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn,
Rabobank te veroordelen om de (alle) taxatierapporten met betrekking tot de [adres 4] en de [adres 5] te [vestigingsplaats] waar de Rabobank over beschikt, binnen twee dagen na betekening van het vonnis in kopie aan [eiser] te verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00, althans op door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen voorwaarden en op grond van een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vordering vloeit, anders dan door Rabobank is aangevoerd, voldoende voort uit de stelling dat [eiser] vastgoedhandelaar is en thans niet vrij kan beschikken over haar panden door de rechten van hypotheek ten behoeve Rabobank, waarvan thans doorhaling wordt gevorderd.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bank met een haar toekomende recht van hypotheek een zekerheidsrecht heeft verworven waarbij zij zich – bij niet betaling van een opeisbare schuld – kan verhalen op het onderpand waarop het recht van hypotheek is gevestigd. Een bank hoeft in beginsel slechts toestemming te geven tot doorhaling van een recht van hypotheek als de schuld is terugbetaald.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het hypotheekrecht van de bank een bankhypotheek is, dat dient als zekerheid van de bank voor alle huidige en toekomstige vorderingen van de kredietnemer. Voorts lijkt in het kader van dit kort geding niet langer in geschil dat [eiser] naast de vordering waarvoor het hypotheekrecht in eerste instantie werd verleend, waarvan op 1 februari 2017 nog € 99.245,00 resteerde, aangesproken kan worden voor de medeschuldverbintenis die zij op 3 maart 2015 overeenkwam.
4.4.
Zoals ter zitting is besproken betreft de kern van het geschil de vraag of Rabobank na het op verzoek van [eiser] te verlenen royement nog over voldoende zekerheid beschikt ter zake van uitstaande vorderingen waarvoor [eiser] (mede) aansprakelijk is.
4.5.
[eiser] heeft aangevoerd dat uitgaande van haar berekeningen doorhaling van de onderhavige hypotheken in het geheel geen verslechtering van de dekkingspositie ten behoeve van Rabobank zou betekenen, zodat Rabobank gehouden kan worden tot royement van de hypotheekrechten over te gaan. Rabobank heeft dat standpunt weersproken en aangevoerd dat zij uitgaat van andere waarderingen en dat zij gelet op de huidige dekkingspositie niet verplicht kan worden tot doorhaling van hypotheekrechten over te gaan.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.7.
In een voorkomend geval kan in een situatie, waarin een bank meer zekerheidsrechten heeft dan conform de gehanteerde (niet onredelijke) richtlijnen over de vereiste dekkingspercentages nodig zou zijn, sprake zijn van onzorgvuldig handelen of misbruik van bevoegdheden aan de zijde van de bank, wanneer de bank weigert over te gaan tot het doorhalen van het recht van hypotheek ten aanzien van een deel van de panden waarop de zekerheidsrechten rusten. Hetgeen in dit kort geding is gesteld en gebleken, is echter onvoldoende om aan te nemen dat thans van een dergelijke situatie sprake is.
4.8.
Uit de standpunten van [eiser] en Rabobank volgt dat beide partijen uitgaan van andere waarderingen en andere taxatierapporten. In een eventuele bodemprocedure zou wellicht ruimte bestaan een derde makelaar of taxateur te vragen tot een waardering te komen, zodat op grond daarvan een beter afgewogen beslissing kan worden genomen over de juistheid/verdedigbaarheid van de waarderingen in het kader van de beoordeling van de vordering tot doorhaling van hypotheekrechten. De onderhavige procedure biedt daartoe echter niet de ruimte, gelet op het karakter van de kort geding procedure. Een dergelijke procedure leent zich, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet voor het doen verrichten van deskundigenonderzoeken en bewijsvoering.
4.9.
Rabobank heeft ter zitting erkend dat sprake is van enige mate van positief verschil tussen de door haar gehanteerde minimale dekkingsnorm en de dekking die de zekerheidsrechten ten laste van [eiser] thans bieden, echter niet voldoende om zonder meer over te gaan tot het verzochte royement. Naar voorshands oordeel is die visie van Rabobank niet onjuist. In dit kort geding kan niet vooruit worden gelopen op een eventuele vaststelling in een bodemprocedure van de in redelijkheid in acht te nemen dekkingsnormen en (taxatie)waardes. Dat geldt temeer nu in zijn algemeenheid niet vast staat welke dekkingsnormen als redelijk kunnen worden aangemerkt, of, beter, vanaf welk moment sprake is van jegens [eiser] gehanteerde onredelijke normen. Voor alle relevante aspecten waarop [eiser] zich beroept ter ondersteuning van haar stelling dat Rabobank verplicht is medewerking te verlenen aan het verzochte royement is, kort gezegd, een gedegen onderzoek naar de feiten vereist waarvoor in deze kort geding procedure geen plaats is.
Hetgeen is aangevoerd en hetgeen thans vaststaat tussen partijen is onvoldoende om te oordelen dat in hoge mate aannemelijk is dat de door Rabobank gehanteerde waarderingen en/of dekkingspercentages zodanig onredelijk zijn, dat aangenomen mag worden dat Rabobank ook na royement nog over voldoende zekerheid zou beschikken en, in het verlengde daarvan, dat Rabobank gehouden is medewerking te verlenen aan het verzochte royement van de als productie 2 overgelegde hypothecaire inschrijvingen.
4.10.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen onder a., b. en c. worden afgewezen.
4.11.
In voorgaand oordeel is meegewogen dat Rabobank ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn in overleg te treden met [eiser] over de eventuele mogelijkheid medewerking te verlenen onder voorwaarde dat tot een bepaald (lager) niveau alternatieve zekerheid wordt gesteld, nu is geconstateerd dat sprake is van meer zekerheid dan nodig volgens de interne richtlijnen van Rabobank. Het gebruik maken van die mogelijkheid tot overleg door [eiser] lijkt de voorzieningenrechter aangewezen. Mochten partijen er niet uit komen dan staat het [eiser] uiteraard vrij om een bodemprocedure aan te vangen.
4.12.
Ten aanzien van de vordering d. die strekt tot afgifte van taxatierapporten met betrekking tot de [adres 4] en de [adres 5] heeft Rabobank ter zitting toegelicht dat zij niet over recente externe taxatierapporten ter zake de panden op die adressen beschikt. Rabobank heeft wel een document waarin zij een eigen waardering heeft gemaakt op basis van de door [eiser] aangeleverde WOZ-waardes en huurlijsten.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van [eiser] zo dat [eiser] afgifte van die documenten wenst. Nu Rabobank ter zitting reeds heeft verklaard bereid te zijn de betreffende waarderingen aan [eiser] te verschaffen, zal de voorzieningenrechter de vordering in die zin toewijzen. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter in deze situatie geen aanleiding. De termijn voor afgifte van de stukken zal worden bepaald op binnen twee weken na het vonnis. De voorzieningenrechter merkt op dat Rabobank ter zitting heeft toegezegd ook bereid te zijn de oudere externe taxaties (nogmaals) aan [eiser] ter beschikking te stellen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Rabobank haar toezeggingen op dat punt reeds gestand heeft gedaan.
4.13.
Voor de veroordeling van Rabobank tot het overleggen van haar interne richtlijnen met dekkingspercentages acht de voorzieningenrechter, zoals ter zitting reeds mondeling meegedeeld, geen grond aanwezig. Het belang van [eiser] bij kennisname van die richtlijnen weegt niet op tegen het belang van Rabobank bij het handhaven van het interne karakter van die richtlijnen. Daarbij is van belang dat Rabobank wel bereid is aan [eiser] concreet kenbaar te maken wat uit die interne richtlijnen voortvloeit voor zover van belang voor de positie van [eiser] . De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Rabobank ook op dat punt helder met [eiser] zal communiceren.
4.14.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Rabobank worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.434,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Rabobank tot afgifte binnen twee weken na de datum van dit vonnis van de in 4.12 bedoelde documenten met de waardering van de [adres 4] en de [adres 5] ,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.
1634/1729