ECLI:NL:RBROT:2017:5484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
4473725 \ CV EXPL 15-42347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na tussenvonnis in arbeidszaak met bewijswaardering en aanbod ex artikel 38 lid 2 Schoonmaak CAO

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 19 mei 2017 een eindvonnis gewezen na een eerder tussenvonnis. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hilhorst, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Hago Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. R.M. Dessaur. De kern van de zaak betreft de vraag of Hago aan de eiser een arbeidsovereenkomst moest aanbieden op het object UvA Roeterseiland, zoals voorgeschreven in artikel 38 lid 2 van de Schoonmaak CAO.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 21 oktober 2016, waarin Hago was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Hago heeft geprobeerd dit tegenbewijs te leveren door de heer [K.] als getuige te horen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Hago er niet in is geslaagd om aan de bewijsopdracht te voldoen. De verklaring van getuige [K.] bood onvoldoende steun voor de stelling dat de eiser tijdelijk op een ander object was geplaatst vanwege een verbouwing.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Hago verplicht was om de eiser een arbeidsovereenkomst aan te bieden op het object UvA Roeterseiland, en dat deze verplichting gold per 1 mei 2015. De kantonrechter heeft de primaire vordering van de eiser toegewezen, inclusief een dwangsom van € 50,00 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 5.000,00. Daarnaast is Hago veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan de eiser, met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid.

De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hago is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.142,19.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4473725 \ CV EXPL 15-42347
uitspraak: 19 mei 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. A.M. Hilhorst,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hago Nederland B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur.
Partijen blijven hierna aangeduid als [eiser] en Hago.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 21 oktober 2016 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief namens [eiser] van 15 november 2016;
  • de akte na tussenvonnis namens Hago;
  • het proces-verbaal van het op 16 december 2016 gehouden getuigenverhoor;
  • de akte uitlating na enquete zijdens gedaagde, namens [eiser];
  • de akte na enquete namens Hago.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemd tussenvonnis is Hago toegelaten tot het tegenbewijs van de op voorhand bewezen stelling dat [eiser] zijn werkzaamheden in de periode van week 20 tot en met week 41 van 2014 tijdelijk op een ander object heeft uitgevoerd vanwege een verbouwing in het restaurant op UvA Roeterseiland en dat het de bedoeling was na de verbouwing weer terug te keren.
2.2
Hago heeft ter voldoening aan die bewijsopdracht de heer [K.] als getuige laten horen. Gelet op de afgelegde getuigenverklaring wordt geconcludeerd dat Hago er niet in geslaagd is aan de bewijsopdracht te voldoen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3
[K.] verklaart dat hij in 2014 de objectleider was van het object UvA Sciencepark. De objectleider van UvA Roeterseiland was de heer [S.]. [S.] was daarmee, zo blijkt uit de verklaring van [K.], de direct leidinggevende van [eiser]. Uit zijn verklaring volgt dat hij niet degene is geweest die heeft beslist over de overplaatsing van [eiser], dat was volgens hem [S.]. Hij verklaart ten aanzien van die overplaatsing slechts dat [S.] hem had gemeld dat hij collega’s tekort kwam op de locatie InHolland en dat [S.] heeft beslist om [eiser] daar te plaatsen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat [eiser] vanwege het tekort bij InHolland is overgeplaatst.
2.4
Naast het feit dat [K.] niets uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren over de directe aanleiding voor de overplaatsing van [eiser] en hetgeen daarover aan [eiser] is gecommuniceerd, komt zijn verklaring over de start en de duur van de verbouwing, waarover hij verklaart dat die in augustus 2014 was en maximaal twee maanden heeft geduurd, niet overeen met wat tussen partijen zelf inmiddels in de procedure is komen vast te staan. De kantonrechter verwijst naar het als productie 15 door [eiser] overgelegde schema van de verbouwing (verstrekt door de directeur van UvA) en de punten 2 en 3 van de antwoord-akte na comparitie van partijen zijdens Hago, waarin Hago bij dit schema - waaruit een begin van de verbouwing in januari 2014 volgt - aansluit.
2.5
Gezien het bovenstaande wordt onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.8 van het tussenvonnis van 21 oktober 2016 geoordeeld dat Hago is gehouden conform artikel 38 van de CAO aan [eiser] een arbeidsovereenkomst aan te bieden op het object UvA Roeterseiland. Deze verplichting geldt per datum contractswisseling, te weten 1 mei 2015 (zie onder meer geschillencommissie RAS nr. 2015-11). Dat [eiser] werk op een ander object - aangeboden door Succes of Hago - heeft geweigerd, maakt dit niet anders. [eiser] maakte immers terecht aanspraak op een aanbod van Hago op het object UvA Roeterseiland en heeft zich beschikbaar willen houden om zijn werkzaamheden aldaar te kunnen uitvoeren. Het nalaten van Hago om aan haar verplichting ex artikel 38 lid 2 van de CAO te voldoen, kan niet voor rekening en risico van [eiser] komen. De primaire vordering sub A (zie 3.1 van het tussenvonnis) is derhalve toewijsbaar.
2.6
Op grond van het voorgaande wordt tevens geoordeeld dat Hago gehouden is [eiser] te werk te stellen op het object UvA Roeterseiland. De primaire vordering sub B (zie 3.1 van het tussenvonnis) zal dan ook in die zin worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt gesteld op € 50,00 per dag (vanaf betekening van het vonnis, zie artikel 611a lid 3 Rv), met een maximum van € 5.000,00.
2.7
Hago is in het licht van het voornoemde aan [eiser] loon verschuldigd vanaf 1 mei 2015. De omstandigheid dat [eiser] geen arbeid (op het object UvA Roeterseiland) heeft verricht komt immers naar het oordeel van de kantonrechter, in welk kader zij verwijst naar rechtsoverweging 2.5 van dit vonnis, voor rekening van Hago (zie artikel 7:628 lid 1 BW). De gevorderde wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10%. De kantonrechter ziet, mede onder verwijzing naar artikel 7:623 lid 1 BW, geen aanleiding de gevorderde wettelijke rente, zoals Hago heeft verzocht, pas te laten ingaan vanaf de datum van dit vonnis, dan wel de dag der dagvaarding. Ten aanzien van de wettelijke rente wordt derhalve beslist zoals hierna vermeld. Een en ander betekent dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van het subsidiair gevorderde.
2.8
Hago wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten zoals hierna opgenomen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Hago tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst aan [eiser] per 1 mei 2015;
veroordeelt Hago tot tewerkstelling van [eiser] op het object UvA Roeterseiland aan de Roetersstraat 25-35 te Amsterdam binnen vijf dagen na de uitspraak van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag na betekening van dit vonnis dat Hago dit nalaat, met een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt Hago tot betaling aan [eiser] van het loon ad € 416,10 bruto per vier weken (te vermeerderen met de vakantietoeslag) vanaf 1 mei 2015, te vermeerderen met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 10% van het achterstallig loon en de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW telkens te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Hago in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
€ 70,64, te weten 75% van de explootkosten,
waarvoor Hago van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota met betaalinstructies ontvangt, alsmede:
€ 900,00 aan salaris voor de gemachtigde,
€ 23,55 aan resterende explootkosten en
€ 78,00 voor het door [eiser] verschuldigde en door de gemachtigde betaalde griffierecht,
van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
673