[gedaagde] betwist dat hij van het bestaan van Boreas op de hoogte was en hij voert aan dat hij vanwege zijn hartkwaal op zoek was naar een minder stressvolle werkkring, dichter bij huis. Op grond van de volgende omstandigheden, gezien in hun onderlinge samenhang, is het niettemin aannemelijk dat [gedaagde] op de hoogte was van het bestaan van Boreas toen de afspraak werd gemaakt:
(1)
relatie [gedaagde] en [S.].
[gedaagde] en [S.] kennen elkaar omdat hun dochters op dezelfde school zitten. Zij hadden op het schoolplein regelmatig contact. Hij is in 2010 voor ICS, een onderneming die in handen was van Atlas en [S.], gaan werken. In februari 2013 heeft Atlas de aandelen van [S.] overgenomen.
Op 4 februari 2017, na het maken van de afspraak op 30 januari 2017 en de dag na zijn laatste werkdag bij Atlas (pleitnota [gedaagde] 23), heeft [gedaagde] een afspraak met [S.]. Op
9 maart 2017 bezoekt hij met [S.] een klant in Engeland.
Gelet op de persoonlijk en zakelijke contacten tussen [gedaagde] en [S.], is het niet aannemelijk dat [gedaagde] ten tijde van de afspraak niet op de hoogte was dat [S.] een aan Atlas concurrerend bedrijf had opgericht. In ieder geval heeft [gedaagde] zo kort na het maken van de afspraak contact gehad met [S.], dat hij had moeten begrijpen dat Atlas de gemaakte afspraak zou hebben uitgebreid met het bedrijf Boreas, als dit bekend was geweest bij de directie. Hetzelfde geldt als [S.] er voor gekozen zou hebben pas openheid te geven aan [gedaagde] na het maken van de afspraak. Het is voorts opmerkelijk dat [gedaagde] zo snel na het einde van de dienstbetrekking al mee ging op zakenreis, terwijl hij naar zijn eigen zeggen nog niet in dienst was en volop nadacht over ander werk.
(2)
geven informatie aan [B.] over de inner circle.
[L.] was de direct leidinggevende van [gedaagde]. Met [B.] had [gedaagde] in het dagelijks verkeer niet veel te maken. [B.] heeft [gedaagde] opgedragen om een bestand van de persoonsgegeven van bemanning aan hem te sturen. [gedaagde] kon dit beveiligde bestand niet exporteren. Hij heeft zogenaamde screenshots gemaakt, daarvan een excelbestand gemaakt en deze gegevens op 6 januari 2017 aan [B.] gestuurd.
[gedaagde] voert aan, dat hij een redelijke opdracht van een leidinggevende heeft uitgevoerd en dat deze gegevens nodig waren voor een tender (een soort aanbesteding), waarmee Atlas een grote klant wilde binnenhalen. Hij legt uit dat het voor hem makkelijker was om deze gegevens te verzamelen, omdat [B.] ook gegevens over kostprijs had. Tenslotte acht [gedaagde] personeels- gegevens niet concurrentiegevoelig, omdat deze ook via LinkedIn opvraagbaar zijn.
[gedaagde] heeft echter niet betwist dat Atlas het tendervoorstel op 23 december 2016 had ingediend en dat zij op 12 januari 2017 vernam dat zij door was naar de ‘final round’. Dat de gegevens nog nodig waren voor de tender heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt. Nergens blijkt uit dat deze gegevens nog zijn ingezet voor de tender.
De wijze waarop de gegevens van een beveiligd bestand zijn verzameld is ongebruikelijk en daarmee is het een aanwijzing dat [gedaagde] wist dat de gegevens voor een ander doel zouden worden gebruikt. Dat hetzelfde resultaat via LinkedIn kan worden bereikt is niet aannemelijk; het gaat juist om de verzameling van personeelsgegevens als geheel.
(3)
contact tussen [B.] en [gedaagde] na einde dienstbetrekking
Vast staat dat het telefoonnummer van [B.] aanvangt met 06-828. Als productie 19 legt [gedaagde] zijn telefoongegevens over. Daar blijkt uit dat hij voor en rond 10 maart 2017 veelvuldig en vaak meer dan vijf minuten heeft getelefoneerd met [B.]. [gedaagde] kan daar ter zitting geen verklaring voor geven. Juist omdat hij bij Atlas niet veel met [B.] te maken had, kan dit contact alleen verklaard worden door het indiensttreden bij Boreas. Het is dan ook aannemelijk dat [gedaagde] op 1 maart 2017 direct bij Boreas in dienst is getreden.
(4)
haast en afstand van rechtspositie
[gedaagde] heeft vrij haastig afstand gedaan van zijn rechten als (net herstelde) medewerker door zelf op te zeggen zonder inachtneming van de opzegtermijn. Dat laatste is financieel gecompenseerd in de afspraak, maar door deze opzegging was [gedaagde] direct af van zijn concurrentiebeding en hij kon onmiddellijk beginnen bij Boreas. Het is aannemelijk dat hij dit ook gedaan heeft.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij vanwege zijn hartklachten en stressgevoeligheid serieus heeft nagedacht over werk als taxichauffeur of als re-integratiecoach bij het UWV. Van enige onderbouwing blijkt echter niet, terwijl zijn contacten met [B.] juist lijken te zijn geïntensiveerd. [gedaagde] heeft, ook in zijn eigen lezing van de feiten vrijwel aansluitend gekozen voor een even stressvolle baan als bij Atlas, zodat Nijmans serieuze heroriëntatie op ander werk niet aannemelijk is geworden.
(5)
[gedaagde] en Boreas
[gedaagde] is opmerkelijk snel in dienst getreden bij Boreas, maar lijkt geen openheid te geven van de contacten die daar toe hebben geleid. De hiervoor weergegeven omstandigheden maken aannemelijk dat [gedaagde] heeft geweten van het bestaan van Boreas toen hij met [B.] de afspraak maakte of hij had moeten begrijpen dat Atlas, als haar directie op de hoogte zou zijn van het bestaan van Boreas, dit bedrijf ook in de afspraak van 30 januari 2017 zou hebben genoemd. In een bodemprocedure is voorstelbaar dat [gedaagde] tegenbewijs zal moeten leveren van de voorshands aangenomen juistheid van de stelling dat [gedaagde] afwist van Boreas toen hij de afspraak maakte.