5.2.De rechtbank stelt vast dat verweerder op 26 april 2017 (datum ingebrekestelling) nog geen besluit heeft genomen op de aanvraag van 23 februari 2017, waardoor verweerder terecht door eiser in gebreke is gesteld. Bij brief van 4 mei 2017 beantwoordt verweerder de vraag van eiser over het behouden van zijn uitkering in het buitenland – voor zover relevant – als volgt:
“Op 23 februari 2017 heeft u ons gevraagd of u uw Wajong-uitkering kunt behouden als u buiten Nederland zou gaan wonen. Alleen in uitzonderlijke situaties betalen wij de uitkering buiten Nederland door. Wij vinden dat daar in uw geval geen sprake van is.
Als u inderdaad buiten Nederland gaat wonen, geef dit dan aan ons door met het formulier
Wijzigingen doorgeven. (…) Wij zullen dan uw uitkering beëindigen vanaf de eerste dag van de maand nadat u buiten Nederland bent gaan wonen.
(…)
Alleen als u door beëindiging van de uitkering niet meer in uw levensonderhoud kunt voorzien, kunnen wij besluiten om de uitkering buiten Nederland door te betalen. Daarnaast moet u een zwaarwegende reden hebben om uit Nederland te vertrekken. Als zwaarwegende reden noemen wij in elk geval de volgende situaties:
- U moet zich langdurig medisch laten behandelen in het buitenland.
- U kunt voor langere tijd in het buitenland werk doen waarmee u uw kansen op de arbeidsmarkt vergroot.
- Degene die u dagelijks verzorg en van wie u daarvoor afhankelijk bent, moet naar het buitenland verhuizen.
Indien u van mening bent dat bovenstaande voor u geldt verzoeken wij u om dit schriftelijk aan ons door te geven. Wij kunnen dan een onderzoek instellen om te bepalen of u uw uitkering kunt behouden bij emigratie.”
Daarnaast heeft verweerder eiser op 19 juni 2017 – voor zover relevant – het volgende bericht:
“U heeft gevraagd of het mogelijk is om met behoud van uw Wajong uitkering te verhuizen naar Bonaire.
Dit is niet mogelijk daar Bonaire als buitenland geldt voor de Wajong.
Volgens de wet kunt u alleen uw Wajong uitkering behouden indien er sprake is van een van de volgende situaties (in het buitenland):
het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief en
het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
Wij verzoeken u om onderbouwd aan te geven of er sprake is van een van deze situaties. Na ontvangst van uw reactie kunnen wij dan een besluit te nemen.
Tevens verzoeken wij u om door te geven per welke datum u zou willen verhuizen.”
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze brieven geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In de brief van 4 mei 2017 wordt in zijn algemeenheid aangegeven wat eiser moet doen wanneer hij naar het buitenland verhuist en hoe hij een beroep kan doen op de zogenaamde hardheidsclausule. In de brief van 19 juni 2017 stelt verweerder eiser in de gelegenheid om zijn (onvolledige) aanvraag aan te vullen zonder daarvoor een termijn op te nemen, met de mededeling dat verweerder (pas) na ontvangst van die reactie een besluit kan nemen. Daaraan doet niet af dat onder deze brief een rechtsmiddelclausule is opgenomen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten tijde van de ingebrekestelling door eiser de beslistermijn had overschreden. Tevens heeft verweerder niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de aanvraag heeft beslist, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb bepalen dat verweerder binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt aan eiser. Bij het stellen van deze termijn neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eiser nog niet een uitdrukkelijke hersteltermijn heeft gegund als bedoeld in 5.1, vergezeld van de daarin bedoelde mededeling.
7. De rechtbank zal verder bepalen dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om binnen deze termijn op de aanvraag te beslissen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming van het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, zal de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vaststellen op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht de dwangsom vast te stellen die verweerder op grond van artikel 4:17 van de Awb is verschuldigd aan eiser. De rechtbank zal dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb doen. Uit het dossier blijkt dat de ingebrekestelling van 26 april 2017 op deze datum per post alsook per telefax naar verweerder is verzonden. Nu verweerder tot op heden heeft nagelaten te besluiten op de aanvraag van eiser, stelt de rechtbank vast dat verweerder de volledige dwangsom van 42 dagen is verschuldigd aan eiser. De rechtbank zal op grond van artikel 8:55c van de Awb de door verweerder verbeurde dwangsom vaststellen op een bedrag van € 1260,-.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep kennelijk gegrond is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 123,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor van 0,25).