Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[persoon A] MOOLENAAR,
[gedaagde 6],
1.De procedure
- het inleidend exploot van dagvaarding van 27 januari 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
- de brief van de rechtbank van 28 april 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 juni 2017 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 4 juli 2017 van de advocaat van VBB in reactie op het proces-verbaal van comparitie 13 juni 2017;
- de brief van 4 juli 2017 van de advocaat van QFR c.s. in reactie op het proces-verbaal van comparitie van 13 juni 2017.
2.De feiten
6.3. Het is de Management B.V. verboden om van derden te eigen bate direct of indirect enig voordeel aan te nemen of te bedingen verband houdende met de werkzaamheden die uit hoofde van deze overeenkomst ten behoeve van de Vennootschap worden verricht.
(…)
In de bijlage de gevraagde sheets. Nacalculatie en maandelijkse marge sheets 2014 en 2015. Afspraak is simpel, facturen GFFR worden betaald zodra er € 25K of meer aan marge per maand wordt gemaakt, op basis van deze sheets.
(…)
Ik sta open voor andere suggesties als het contract dat er nu ligt niet werkbaar is (…)
Ten aanzien van het bestaande contract heb ik al bij je aangegeven dat ik bereid ben om over een ander contract na te denken. (…) Ik wil voorstellen eerst het financiële stuk af te werken en daarna naar een eventuele aanpassing van het bestaande contract te kijken op basis van de door [financieel directeur DHG] gedane voorstellen en de inhoud van het huidige contract.
(…)
Om de zaken afgewerkt te krijgen wil ik voorstellen dat jullie de komende zes maanden, te beginnen in juni 2016, een bedrag van 20k per maand betalen zonder enige koppeling aan debiteuren.
Ik heb eerder al aangegeven open te staan voor het bespreken van een nieuw contract, als het bestaande contract voor jullie niet werkbaar is.
Het voorkomen van het in gevaar komen van de vennootschap staat in ieder geval helder in de management overeenkomst als zijnde het opschorten/aanpassen van de management fee tot het moment dat er wel weer geld is in de onderneming.
Je behoudt in deze periode de verantwoordelijkheid om je in te spannen voor een goede afwikkeling van de omzet, bruto marge en de binnenkomende betalingen van zowel de verse als oudere debiteuren. Daarnaast willen wij graag een rapportage ontvangen waarin een aantal analyses worden gedaan waarmee de aandeelhouders een inschatting kunnen maken van de omstandigheden en juridische consequenties t.a.v.: (…)
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
geïncasseerdebrutomarge moet realiseren voordat het tweede deel van de managementfee wordt uitgekeerd. Dit in combinatie met een opschortingsregeling bij het niet behalen van de afgesproken brutomarge en een aanpassing van de managementfee bij het uitblijven van een lagere brutomarge gedurende twaalf maanden. Een en ander om – blijkens de tekst van het artikel alsmede de verklaring van partijen – de continuïteit van de vennootschap niet in gevaar te brengen. Uit het toevoegen van artikel 8.3 aan de overeenkomst door [gedaagde 4] valt af te leiden – en moet VBB hebben begrepen – dat QFR Europe alleen het tweede deel van de managementfee wilde uitkeren indien gerealiseerde omzet ook daadwerkelijk was geïncasseerd. Dat tegen die achtergrond eventuele claims van afnemers – die invloed hebben op de geïncasseerde bruto marge – dienen te worden meegerekend, ligt in de visie van de rechtbank in de gegeven omstandigheden ook in de rede. Derhalve zal de rechtbank de leemte in de overeenkomst zo invullen dat het effect hetzelfde is als wanneer partijen uitdrukkelijk zouden zijn overeengekomen dat claims onderdeel zijn van de berekening van de geïncasseerde bruto marge.
“omwille van een afgeleide van een mogelijke contractuele verplichting maar meer vanuit een morele intentie om te zorgen dat we dit hoofdstuk af kunnen sluiten en verder kunnen gaan.”
€ 20.000,-- wordt afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 8.3 van de overeenkomst volgt niet dat VBB geen recht heeft op uitkering van de managementfee als de overeengekomen brutomarge niet wordt gerealiseerd. Er staat dat uitkering van de managementfee wordt opgeschort. Indien de overeengekomen brutomarge gedurende twaalf maanden niet wordt gerealiseerd, dan wordt de managementfee gecorrigeerd zodanig dat de continuïteit van QFR Europe niet in gevaar komt. Met andere woorden, er is volgens artikel 8.3 van de overeenkomst geen sprake van verval van recht op uitkering maar van aanpassing van de hoogte van de managementfee aan de financiële ruimte. Gelet hierop had het op de weg van partijen gelegen om reeds na het eerste jaar van de overeenkomst (december 2014) in overleg te treden om te bezien of en zo ja welk bedrag van de management fee eventueel wel uitkeerbaar zou zijn, een en ander gelet op de gerealiseerde brutomarge en de financiële ruimte. Nu dat niet door partijen is gedaan, kan niet worden geoordeeld dat de uitgekeerde € 20.000,-- onverschuldigd is betaald. Schijnbaar was QFR Europe op dat moment van oordeel dat dit bedrag van de management kon worden uitgekeerd. Evenmin kan worden QFR c.s. worden gevolgd in haar stelling dat de uitkering in 2016 van de managementfee over een drietal maanden in 2014 een voorschot betrof. QFR c.s. heeft nog aangevoerd dat [gedaagde 4] niet bij de betaling betrokken was en dat [persoon X] op de hoogte was dat [gedaagde 6] en [gedaagde 4] alleen gezamenlijk bevoegd waren. [gedaagde 6] heeft echter ter comparitie ook verklaard, dat hij – wegens de slechte verstandhouding tussen [gedaagde 4] en [persoon X] – sinds twee jaar het contact met [persoon X] onderhield. Gelet hierop mocht [persoon X] erop vertrouwen dat [gedaagde 6] tevens namens [gedaagde 4] handelde.
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)