In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. en de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde 1]. De eiseres vorderde een terugbetaling van € 150.000,00 van de gedaagden, die voortvloeide uit een mondelinge geldleningsovereenkomst met [gedaagde 1]. Deze laatste was echter overleden, en de minderjarige [persoon X] was de enige erfgenaam. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet op het privévermogen van de minderjarige kon worden verhaald, maar enkel op de goederen van de nalatenschap. Dit is in overeenstemming met de artikelen 4:193 en 4:195 van het Burgerlijk Wetboek, die bepalen dat een wettelijk vertegenwoordiger een nalatenschap beneficiair kan aanvaarden. De rechtbank concludeerde dat de eiseres haar vordering enkel kan verhalen op de goederen van de nalatenschap en niet op het privévermogen van [persoon X]. De vordering tegen [gedaagde 2] werd afgewezen, en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2].