ECLI:NL:RBROT:2017:6130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/528995/JE RK 17-1921
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voogdij en gezagskwesties in familiezaken

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in 2004. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, die stelde dat er sprake was van een gezagsvacuüm na de vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de heer [naam 1]. De tante van de minderjarige had zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder de beëindiging van het eenhoofdig gezag van de heer [naam 1] en de belasting van de gecertificeerde instelling met de voorlopige voogdij.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] nog steeds belast is met het gezag over de minderjarige, ondanks de vernietiging van de erkenning. De kinderrechter oordeelde dat er geen juridische basis was voor het stellen dat het gezag van de heer [naam 1] door de vernietiging van de erkenning van rechtswege was vervallen. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er geen problemen waren met de gezagsuitoefening door de heer [naam 1], en dat de minderjarige een goede band had met hem.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter de verzoeken van zowel de Raad als de tante afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/528995 / JE RK 17-1921
datum uitspraak: 2 augustus 2017

beschikking voorlopige voogdij

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de raad,

gevestigd te [woonplaats] .
betreffende
[Naam van de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[Naam van de tante] , hierna te noemen de tante,

wonende op een bij de raad bekend adres.

[Naam gezagsdrager] , hierna te noemen de heer [naam 1] ,

wonende te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 12 juni 2017, ingekomen bij de griffie op
die datum;
- het faxbericht van de raad van 15 juni 2017;
- het verweerschrift namens de tante, met bijlagen, tevens bevattende zelfstandige verzoeken,
van 20 juni 2017;
- de brief van de raad van 29 juni 2017;
- het faxbericht namens de tante van 6 juli 2017;
- de brief van de raad van 19 juli 2017.
Op 21 juni 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [de minderjarige] , die afzonderlijk is gehoord;
- de tante, bijgestaan door mr. D.S. Harhangi-Asarfi;
- een vertegenwoordiger van de raad, dhr. [Naam] ;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [Naam] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de heer [naam 1] .

Het verzoek van de raad

Het verzoekschrift strekt tot voorziening in de voorlopige voogdij over [de minderjarige] . De maatregel is volgens de raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [de minderjarige] te voorzien, omdat sprake is van een gezagsvacuüm. Verzocht wordt de maatregel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De verzoeken van de tante

Namens de tante zijn zelfstandige verzoeken ingediend, strekkende tot:
- beëindiging van het eenhoofdig gezag van de heer [naam 1] over [de minderjarige] ;
- belasting van de GI met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] ;
- bepaling dat de feitelijke verblijfplaats van [de minderjarige] ongewijzigd blijft.

De feiten

[de minderjarige] woont bij de tante.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende.
- In het uittreksel van het gezagsregister van 12 juni 2017 is vermeld dat de heer [naam 1] [de minderjarige] op 11 oktober 2010 te Rotterdam
als ongeboren vruchtheeft erkend. (De vermelding
als ongeboren vrucht, is onbegrijpelijk, aangezien [de minderjarige] op 11 oktober 2010 al 6 jaar oud was.)
- Per 5 november 2010 oefenen de heer [naam 1] en de moeder van [de minderjarige] , mevrouw
[naam 2] , samen het gezag uit. De kinderrechter gaat er vanuit dat dat is gebeurd op basis van een aantekening in het gezagsregister.
- Op 10 november 2011 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigd en heeft, blijkens het voornoemde uittreksel uit het gezagsregister, bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan aan ‘de man’ toekomt. De kinderrechter gaat ervan uit dat met ‘de man’ de heer [naam 1] wordt bedoeld.
- Op 4 februari 2016 is de erkenning door de heer [naam 1] van [de minderjarige] vernietigd.
De kinderrechter heeft de raad verzocht de aan zijn verzoek ten grondslag liggende brondocumenten, zoals bijvoorbeeld de in het gezagsregister genoemde beschikkingen, te overleggen. Aan dit verzoek kon de raad niet voldoen.
De raad heeft gesteld dat sprake is van een gezagsvacuüm, omdat het gezag van de heer [naam 1] over [de minderjarige] ten gevolge van de vernietiging van de erkenning van rechtswege zou zijn vervallen en er daardoor al geruime tijd niet wordt voorzien in het gezag. Om die reden dient volgens de raad met spoed de voorlopige voogdij te worden uitgsproken. Ter nadere toelichting is namens de raad gesteld dat de wetgever het specifieke rechtsgevolg dat door de vernietiging van de erkenning het gezag eindigt, niet expliciet heeft benoemd en dat er geen jurisprudentie over bestaat, doch dat het valt af te leiden uit (het systeem van) de wet.
De tante heeft zich op het standpunt gesteld dat de heer [naam 1] , ondanks de vernietiging van de erkenning, nog steeds belast is met het gezag.
De kinderrechter neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de heer [naam 1] op
10 november 2011 alleen met het gezag over [de minderjarige] heeft belast en dat hierin tot op heden geen wijziging is gekomen. Op grond van art. 1:245 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) staan minderjarigen onder gezag (lid 1) en wordt onder gezag verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij (lid 2). Overeenkomstig art. 1:245 lid 3 BW wordt ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend; voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. Op grond van voormeld artikel is de kinderrechter van oordeel dat de heer [naam 1] in de periode tot aan de vernietiging van de erkenning het gezag uitoefende in de vorm van ouderlijk gezag. Sinds de vernietiging van de erkenning oefent hij het gezag uit in de vorm van voogdij, aangezien hij vanaf dat moment ‘een ander dan een ouder’ is, zoals bedoeld in lid 3 van voornoemd artikel.
In artikel 1:281 BW zijn de gronden vermeld op basis waarvan de voogdij eindigt. Geen van deze gronden is aan de orde. Evenmin volgt uit de wet of jurisprudentie dat in dit geval het door de rechtbank bepaalde gezag door de vernietiging van de erkenning van rechtswege zou eindigen.
Verder is niet gesteld of gebleken dat zich problemen voordoen of hebben voorgedaan, doordat de voogd (de heer [naam 1] ) zijn gezag over [de minderjarige] niet op afdoende wijze uitoefent. De tante verzorgt [de minderjarige] al lange tijd, blijkbaar met instemming van de heer [naam 1] . Ter gelegenheid van het kindgesprek heeft [de minderjarige] verteld dat zij de heer [naam 1] regelmatig bezoekt, hem ‘pappa’ noemt en een goede band heeft met hem en zijn zoontjes van 5 en 7 jaar oud. Zij ziet deze zoontjes als haar broertjes.
De tante heeft recent een verzoek tot wijziging van het gezag ingediend. De moeder heeft in die procedure kenbaar gemaakt dat zij graag (weer) het gezag over [de minderjarige] wil uitoefenen. In die procedure is nog geen beslissing genomen. Alle betrokkenen lijken het er over eens dat [de minderjarige] voorlopig bij de tante blijft wonen.
Nu ter zitting niet van enige problematiek rond de gezagsuitoefening is gebleken heeft de kinderrechter de raad in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat sprake is van een gezagsvacuüm nader te onderbouwen.
Bij brief van 29 juni 2017 heeft de raad zijn verzoek ingetrokken. Bij brief van 6 juli 2017 heeft de tante haar verzoeken eveneens ingetrokken. Door de intrekkingen kunnen de gronden van de verzoeken niet meer worden onderzocht en zullen de verzoeken worden afgewezen.
Bij voornoemde brief van 6 juli 2017 heeft de tante verzocht de raad in de kosten van de procedure te veroordelen. Bij brief van 19 juli 2017 heeft de raad zich hiertegen, gemotiveerd, verzet en zich op het standpunt gesteld dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
De tante heeft haar verzoek om een kostenveroordeling, zonder nadere toelichting, pas gedaan, nadat alle verzoeken in de onderhavige procedure waren ingetrokken. De kinderrechter ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten in geschillen als het onderhavige worden gecompenseerd.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken af;
compenseert de kosten van de procedure in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.C. van Balen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.