ECLI:NL:RBROT:2017:6153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/523840 / FT EA 17/696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling in faillissementszaak met weigerachtige schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van verzoeker, die te maken heeft met een aantal concurrente schuldeisers. Verzoeker, die om gezondheidsredenen niet persoonlijk ter zitting kon verschijnen, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 8,07% van zijn schulden zou betalen. Dertien van de veertien schuldeisers stemden in met deze regeling, maar mr. P. van den Berg, advocaat van de weigerachtige schuldeiser [naam 6], weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [naam 6] een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaakt en dat deze vordering niet onder de schone lei valt, waardoor deze volledig opeisbaar blijft. De rechtbank oordeelde dat de belangen van [naam 6] zwaarder wegen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers, en heeft het verzoek om de weigerachtige schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 24 juli 2017
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 maart 2017, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om de schuldeiser, te weten:
- mr. P. van den Berg van Van den Berg Advocaten, die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 24 april 2017 zijn verschenen en gehoord:
  • Mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • Mevrouw [naam 3] , werkzaam bij de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • Mevrouw [naam 4] , beschermingsbewindvoerder;
  • [naam 5] , gemachtigde van [naam 6] , schuldeiser;
  • mr. P. van den Berg van Van den Berg Adovocaten, advocaat van [naam 6] ,
schuldeiser.
- Verzoeker is vanwege gezondheidsredenen en met toestemming van de rechter niet
persoonlijk ter zitting van 24 april 2017 verschenen en heeft een machtiging afgegeven aan zijn beschermingsbewindvoerder om namens hem het woord te voeren.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van 24 april 2017 heeft mr. Van den Berg aangegeven dat het een vordering betreft van [naam 6] en dat mr. Van den Berg namens haar optreedt en de aard van de vordering nader toegelicht. De behandeling van de zitting is aangehouden om mr. Van den Berg in de gelegenheid te stellen de vordering van [naam 6] met nadere stukken te onderbouwen. Na ontvangst van de stukken van
mr. Van den Berg op 26 april 2017 is de behandeling ter terechtzitting, op locatie in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] aan de [adres] , op 10 juli 2017 voortgezet om verzoeker over deze vordering te horen en zijn verzoek nader toe te laten lichten.
Ter zitting van 10 juli 2017 zijn verschenen en gehoord:
  • [naam 1] , verzoeker:
  • [naam 7] , begeleider [naam 1] ;
  • Mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • Mevrouw [naam 8] vervangster van mevrouw [naam 4] , beschermingsbewindvoerder;
  • [naam 5] , gemachtigde van [naam 6] , schuldeiser;
  • mr. E. van Veenendaal in plaats van mr. P. van den Berg, advocaat van [naam 6]
, schuldeiser.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift 14 concurrente schuldeisers.
Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 19.311,64 van verzoeker te vorderen.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting van 10 juli 2017 aangegeven dat het aantal schuldeisers en de hoogte van de schuldenlast ongewijzigd is.
Verzoeker heeft bij brief van 11 oktober 2016 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,07% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Op 1 november 2016, 22 november 2016, 1 december 2016, 12 december 2016 en
20 december 2016 is door schuldhulpverlening een schriftelijk herinneringsvoorstel aan
Van den Berg Advocaten toegezonden. Daarnaast is Van den Berg Advocaten telefonisch op 17 november 2016, 12 december 2016 en 20 december 2016 door schuldhulpverlening aan het voorstel herinnerd. Op geen van deze (telefonische) verzoeken heeft Van den Berg Advocaten gereageerd.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is er op gebaseerd dat alle inkomsten boven een vastgesteld budget van € 1.105,48 per maand, maandelijks worden gereserveerd en na jaarlijkse controle worden uitbetaald. Jaarlijks vindt er een inkomenstoets plaats. Reserveringen lager dan
€ 250,- per schuldeiser worden na afloop van de schuldbemiddeling uitgekeerd.
De aangeboden regeling voorziet in een uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Dertien schuldeisers hebben met de aangeboden schuldregeling ingestemd. Van den Berg Advocaten stemt hier niet mee in. Van den Berg Advocaten heeft een vordering van
€ 6.623,44 op verzoeker. Schuldhulpverlening was onbekend met de aard van de vordering.

3.Het verweer

Tijdens de behandeling van 24 april 2017 heeft mr. P. van den Berg aangevoerd dat hij gelet op de aard van de vordering van [naam 6] geweigerd heeft te reageren op het aanbod omdat hij er vanuit ging dat de aard van de vordering, te weten een toegekende schadevergoeding aan [naam 6] in een civiele procedure bij vonnis van
de rechtbank Rotterdam van 2 november 2011, verband houdende met een door verzoeker jegens zijn cliënte begaan misdrijf, waarvoor verzoeker bij strafvonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2006 is veroordeeld, bij schuldhulpverlening bekend was. Hij heeft aangegeven dat zijn cliënte [naam 6] gelet van de aard van de vordering weigert in te stemmen met het aangeboden akkoord omdat ze zich op het standpunt stelt dat de vordering volledig dient te worden voldaan. Mr. Van den Berg heeft de aard van de vordering nader onderbouwd door overlegging van voornoemde vonnissen.
Tijdens de behandeling op 10 juli 2017 heeft mr. Van Veenendaal aangegeven dat haar cliënte, [naam 6] , haar standpunt handhaaft.

4.De beoordeling

De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het ter zitting verhandelde vast dat [naam 6] en niet mr. Van den Berg schuldeiser van verzoeker is.
De rechtbank stelt voorts vast dat [naam 6] bekend is met het verzoek van verzoeker.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de weigering van [naam 6] , vertegenwoordigd door Van den Berg Advocatuur en later vertegenwoordigd door mr. E. van Veenendaal, vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam 6] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [naam 6] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 34,30% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [naam 6] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Nu de vordering van [naam 6] een strafrechtelijk gerelateerde schuld betreft valt deze vordering op grond van artikel 358 lid 4 Faillissementswet niet onder de schone lei. Hetgeen betekent dat de vordering bij weigering van een dwangakkoord volledig opeisbaar blijft, ook in geval verzoeker in aanmerking zou komen voor de schuldsaneringsregeling.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [naam 6] , mede gelet op de aard van de vordering, als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [naam 6] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor rechter, en in aanwezigheid van
J.C.M. Mol, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2017.