In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee loodgietersbedrijven, waarbij de eiser, eigenaar van de eenmanszaak '[eiser] Loodgieters', vorderde dat de gedaagde, die een nieuw bedrijf had opgericht onder de naam 'Loodgietersbedrijf A.W.Z.', zou stoppen met het gebruik van zijn familienaam in combinatie met de handelsnaam. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de familienaam door de gedaagde in combinatie met zijn handelsnaam in strijd was met artikel 5 van de Handelsnaamwet, omdat dit verwarring bij het publiek kon veroorzaken. De rechtbank stelde vast dat de aard van de ondernemingen gelijk was en dat beide bedrijven in dezelfde regio actief waren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde met zijn handelsnaam inbreuk maakte op de oudere handelsnaam van de eiser, die deze naam had overgenomen van een failliet verklaard familiebedrijf. De rechtbank beval de gedaagde om met onmiddellijke ingang te stoppen met het gebruik van de handelsnaam die verwarring kon veroorzaken en veroordeelde hem tot het betalen van schadevergoeding aan de eiser, die nader moest worden vastgesteld. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser.