ECLI:NL:RBROT:2017:6295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/59575 / HA ZA 96-1977
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de vennootschap onder firma Double Super en schadevergoeding wegens wanprestatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van de vennootschap onder firma Double Super, gevestigd te Rotterdam. De eisers in conventie, de gebroeders [eiser 5], hebben vorderingen ingesteld tegen [gedaagde], die ook als eiser in reconventie optreedt. De rechtbank heeft op 30 augustus 2017 vonnis gewezen in deze zaak, waarin de verdeling van de vennootschap en de vorderingen tot schadevergoeding wegens wanprestatie aan de orde kwamen. De procedure is voortgevloeid uit een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat de zaak naar de rechtbank heeft terugverwezen voor verdere behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap per 1 augustus 1996 is ontbonden en dat de gebroeders [eiser 5] recht hebben op hun inbreng. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de onttrekkingen door [gedaagde] en de schadevergoeding die de gebroeders [eiser 5] vorderen wegens wanprestatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot schadevergoeding niet kan worden toegewezen wegens onvoldoende onderbouwing, maar dat de vordering van [gedaagde] op de gebroeders [eiser 5] tot betaling van € 20.446 wegens overbedeling wel toewijsbaar is. De proceskosten zijn gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/59575 / HA ZA 96-1977
Vonnis van 30 augustus 2017
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
VOF DOUBLE SUPER,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[eiser 2],
wonende te Rotterdam,
3.
[eiser 3],
wonende te Rotterdam,
4.
[eiser 4]
wonende te Rotterdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.C. Zandwijk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 5] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] genoemd worden. Eisers in conventie sub 2, 3 en 4, tevens verweerders in reconventie sub 2, 3 en 4 zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als gebroeders [eiser 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2016,
  • de akte houdende in het geding brengen van stukken van [gedaagde] ,
  • de conclusie na akte houdende in het geding brengen van stukken van [eiser 5] c.s.,
  • de antwoordconclusie na akte houdende in het geding brengen van stukken van [gedaagde] ,
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie

2.1.
Bij het, door de Hoge Raad bekrachtigde, arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 november 2001 is het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 1999 vernietigd voor zover daarbij de vordering van [eiser 5] c.s. (in het arrest aangeduid als Double Super c.s.) tot veroordeling van [gedaagde] in de schade welke [eiser 5] c.s. als gevolg van de wanprestatie (c.q. onrechtmatige daad) van [gedaagde] heeft geleden wordt afgewezen en is de zaak naar de rechtbank terug verwezen ter verdere behandeling met inachtneming van het arrest. In het arrest is – voor zover hier van belang – overwogen:
“[…]
5.1.
De vierde grief richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering van Double Super c.s. tot schadevergoeding wegens wanprestatie van [gedaagde] .
De wanprestatie van [gedaagde] , zo begrijpt het hof de stellingen van Double Super c.s., zou daarin bestaan dat [gedaagde] vanaf maart/april 1996 de computertak van het bedrijf met de daarbij behorende opbrengsten aan Double Super heeft onttrokken en heeft nagelaten de nodige informatie over dit bedrijfsonderdeel te verstrekken .
5.2.
Voor zover Double Super c.s tevens bedoeld hebben te stellen dat sprake is van andere dan de hiervoor genoemde gedragingen van [gedaagde] die wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad opleveren, waardoor zij schade hebben geleden acht het hof deze stellingen onvoldoende feitelijk onderbouwd. Double Super c.s hebben een grote hoeveelheid stukken in het geding gebracht zonder
duidelijk aan te geven wat de relevantie daarvan is en zonder voldoende concreet aan te geven wat [gedaagde] nu feitelijk wordt verweten en op welke wijze zij door die andere gedragingen schade zouden kunnen lijden.
5.3.
De hiervoor sub 5.1 genoemde wanprestatie wordt door [gedaagde] betwist. Naar het oordeel van het hof komt de onder 5.1 omschreven handelwijze van [gedaagde] er op neer dat [gedaagde] zich ten onrechte heeft gedragen alsof de verdeling of vereffening reeds had plaatsgevonden. Bij gelegenheid van de verdeling dan wel de vereffening kan naar het oordeel van het hof aan de hand van de stukken die
daarbij zullen worden betrokken zowel worden vastgesteld of [gedaagde] zich heeft gedragen alsof de scheiding en deling reeds had plaatsgevonden als wat de financiële gevolgen daarvan voor [eiser 5] c.s. zijn geweest. Nu vaststaat dat de vennootschap per 1 augustus 1996 is ontbonden dient die datum het
uitgangspunt te zijn voor de verdeling. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat [eiser 5] c.s. als gevolg van de gestelde wanprestatie nog andere schade hebben geleden dan die welke bij de verdeling dan wel de vereffening kan worden vastgesteld, volgt uit het vorenstaande dat met de verdeling/ vereffening de door [eiser 5] c.s. gestelde schade tussen partijen zal zijn verrekend. De vraag of sprake
is geweest van wanprestatie behoeft derhalve geen beantwoording.
6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt voort dat – mede gelet op de wijziging van eis tot vaststelling van de schade bij schadestaatprocedure – de vordering van Double Super c.s. tot schadevergoeding niet wegens onvoldoende onderbouwing voor onmiddellijke afwijzing gereed ligt. Het vonnis dient op dat punt te worden vernietigd.
Dat betekent echter niet dat de verwijzing naar de schadestaatprocedure dient te worden toegewezen, aangezien de gestelde schade bij de verdeling dan wel de vereffening kan worden vastgesteld. Nu de rechtbank omtrent de verdeling dan wel de vereffening een comparitie van partijen heeft gelast zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank teneinde deze zaak verder te behandelen met
inachtneming van dit arrest.
[…]”
2.2.
De stelling van [eiser 5] c.s. dat het Gerechtshof te ’s-Gravenhage in r.o. 5.3 van voormeld arrest onherroepelijk heeft vastgesteld dat er sprake is van wanprestatie daarin bestaande dat [gedaagde] vanaf maart/april 1996 de computertak van het bedrijf met de daarbij behorende opbrengsten aan Double Super heeft onttrokken en heeft nagelaten de nodige informatie over dit bedrijfsonderdeel te verstrekken, zodat de rechtbank daarvan dient uit te gaan, berust op een onjuiste lezing van die rechtsoverweging. Uit het slot van die rechtsoverweging blijkt immers dat de vraag of sprake is geweest van die wanprestatie naar het oordeel van het Gerechtshof geen beantwoording behoefde.
2.3.
Voorts heeft het Gerechtshof met voormelde overwegingen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de door [eiser 5] c.s. (in het arrest aangeduid als Double Super c.s.) gestelde wanprestatie c.q. onrechtmatige daad voor zover die berust op door hen gestelde andere gedragingen van [gedaagde] dan vermeld in r.o. 5.1 van het arrest als onvoldoende feitelijk onderbouwd ter zijde gesteld. Bovendien kan een wanprestatie c.q. onrechtmatige daad die berust op andere gedragingen van [gedaagde] dan vermeld in r.o. 5.1 van voormeld arrest thans niet in de beoordeling worden betrokken omdat het buiten grenzen van het geschil ligt, zoals die door partijen ter gelegenheid van de op 10 maart 2005 gehouden comparitie zijn teruggebracht. Immers, [eiser 5] c.s. heeft geen bezwaren geuit tegen hetgeen in r.o. 2.1 van het tussenvonnis van 20 april 2016 is overwogen en het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 maart 2005 vermeldt alleen dat Double Super en gebroeders [eiser 5] hebben aangetekend dat bij de verdeling van de vennootschap onder firma Double Super rekening moet worden gehouden met de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van [gedaagde] erin bestaande dat [gedaagde] vanaf maart 1996 de computertak van dat bedrag met de daarbij behorende opbrengsten aan Double Super heeft onttrokken en heeft nagelaten de nodige informatie over dit bedrijfsonderdeel te verstrekken.
Onttrekkingen door [gedaagde]
2.4.
Bij het tussenvonnis van 20 april 2016 is [gedaagde] gelast om bij akte deugdelijke kopieën van de stukken die ten grondslag liggen aan de rapportage van [X] geordend in het geding te brengen. De rapportage van [X] strekt ter begroting van de vordering van [gedaagde] op Double Super v.o.f. en bevat naast een overzicht van de voormelde betalingen van [gedaagde] aan crediteuren van Double Super een overzicht van de vermogenspositie van de firmanten volgens administratie per 31 juli 1996. Voorts zijn de concept balans per 31 juli 1996 en de concept winst- en verliesrekening over de periode van 1 januari tot en met 31 juli 1996 als bijlagen bij het rapport gevoegd. Het voormelde bevel van de rechtbank betreft derhalve ook de stukken waarop de concept balans en concept winst- en verliesrekening zijn gebaseerd en dat moet [gedaagde] , gelet op het debat tussen partijen over de onttrekkingen aan het computerbedrijf en het verstrekken van informatie over dit bedrijfsonderdeel vanaf maart/april 1996 door [gedaagde] , ook duidelijk zijn geweest. [gedaagde] heeft echter – naast door betaalde facturen en bijbehorende betalingsbewijzen – slecht een overzicht van kas inkomsten of uitgaven over de maand juli 1996 met onderliggende bescheiden en bankafschriften van Double Super over de maand juli 1996 overgelegd. Dergelijke stukken over de maanden april, mei en juni 1996 ontbreken.
2.5.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] niet (volledig) heeft voldaan aan het bij het tussenvonnis van 20 april 2016 gegeven bevel. De rechtbank zal daaraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomt. Voor de bepaling van die gevolgen is het volgende van belang.
2.6.
De ontbrekende onderliggende bescheiden waar [eiser 5] c.s. zich over beklaagt zijn alleen relevant voor bepaling van het resultaat van de computertak over 1 april 1996 tot en met 31 juli 1996 en de onttrekkingen van [gedaagde] . Immers, de financiële cijfers van Double Super over de periode 28 maart 1995 tot en met 31 december 1995 op basis van het financieel verslag van [X] van 29 mei 1996 [1] staan tussen partijen vast. Hetzelfde geldt voor de winst- en verliesrekening van Double Super over het eerste kwartaal 1996 [2] , nu [eiser 5] c.s. heeft aangevoerd dat haar schade mede op basis daarvan kan worden begroot [3] . Voorts kennen gebroeders [eiser 5] hun inbreng in en privé-opnames uit Double Super en de resultaten van het door hen geëxploiteerde interieurbedrijf, zodat het voor hen mogelijk moet zijn geweest effectief commentaar te leveren op die onderdelen in de rapportage van [X] niet. [eiser 5] c.s. heeft de desbetreffende gegevens in de rapportage van [X] niet, althans niet gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
2.7.
Uit de winst- en verliesrekeningen over de periode 28 maart 1995 tot en met 31 december 1995 en over het eerste kwartaal van 1996 blijkt dat de bruto marge van het computerbedrijf over 28 maart 1995 tot en met 31 maart 1996 (NLG 73.757 + NLG 29.806 =) NLG 103.563 bedroeg, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van NLG 8.630,25 per maand. Volgens de concept winst- en verliesrekening over 1 januari tot en met 31 juli 1996 bedraagt de bruto marge van het computerbedrijf in die periode slechts NLG 40.196. Daaruit volgt dat die bruto marge over de periode van 1 april 1996 tot en met 31 juli 1996 slechts (NLG 40.196 – NLG 29.806 =) NLG 10.390. Een goede verklaring voor die daling heeft [gedaagde] niet gegeven. Volgens zijn verklaring bij pleidooi waren maart en april 1996 minder goede maanden, maar was mei 1996 wel een goede maand.
2.8.
Dat [gedaagde] , zoals [eiser 5] c.s. stelt, het computerbedrijf vanaf 1 april 1996 uit Double Super heeft onttrokken, is door hen onvoldoende feitelijk onderbouwd en blijkt ook niet uit de door [eiser 5] c.s. ter gelegenheid van het pleidooi getoonde videobeelden. Evenmin heeft [eiser 5] c.s. feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat er eind maart 1996 naar objectieve maatstaven verwacht mocht worden dat het computerbedrijf over de periode van 1 januari tot en met 31 juli 1996 een hogere bruto marge zou behalen dan in de periode daarvoor gebruikelijk was en dus meer dan (7 x NLG 8.630,25 =) € 60.411,75 zou bedragen.
2.9.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank over de periode 1 januari tot en met 31 juli 1996 uitgaan van een bruto marge van het computerbedrijf dat NLG 20.000 hoger is dan het in de concept winst- en verliesrekening over de periode van 1 januari tot en met 31 juli 1996 van [X] vermelde bedrag van NLG 40.196 en ervan uitgaan dat [gedaagde] dat bedrag van NLG 20.000 aan kasgelden heeft onttrokken. Ook het in de rapportage van [X] vermelde bedrag van door [gedaagde] onttrokken kasgelden van NLG 37.455 dient daarom met NLG 20.000 te worden verhoogd. Daarmee rekening houdend komt het door [X] berekende verlies over de periode 1 januari tot en met 31 juli 1996 uit op NLG 45.146 en het totaal van de onttrekkingen door [gedaagde] op (€ 26.072 (= NLG 57.455) + € 771 =) € 26.843. Het verbinden van deze gevolgen aan het niet (volledig) nakomen van het bij het tussenvonnis van 20 april 2016 gegeven bevel dan voormeld, komt de rechtbank onder voormelde omstandigheden geraden voor.
Afwikkeling huurovereenkomst
2.10.
De deskundige heeft als niet weersproken aangenomen dat gebroeders [eiser 5] vanaf 1 augustus 1996 feitelijk huurgenot hebben gehad van het bedrijfspand aan de [straatnaam A] te Rotterdam (verder: het bedrijfspand) en is op basis daarvan tot het oordeel gekomen dat [gedaagde] terecht ¾ deel van de na 1 augustus 1996 verschuldigde huur bij gebroeders [eiser 5] heeft neergelegd tot het moment dat gebroeders [eiser 5] c.s. feitelijk geen huurgenot meer hadden. De deskundige verwijst daarbij naar pagina 7 van de rapportage van [X] alwaar in de opstelling van de vermogensposities van de firmanten per 31 juli 1996 als nagekomen kosten een bedrag van NLG 25.830 ter zake van de door de verhuurder geïncasseerde waarborgsom in vier gelijke delen van NLG 6.458 over de vennoten is verdeeld.
2.11.
[gedaagde] heeft zich met deze zienswijze verenigd. [eiser 5] c.s. bestrijdt de zienswijze van de deskundige echter en stelt dat gebroeders [eiser 5] het bedrag voor de bankgarantie aan de verhuurder ad NLG 28.573,50 (€ 12.966,09) hebben gestort en dat deze bankgarantie is gebruikt omdat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de betaling van huur vanaf het moment dat hij het bedrijfspand alleen in gebruik had, zijnde 1 augustus 1996. [gedaagde] betwist dat hij het bedrijfspand vanaf 1 augustus 1996 alleen in gebruik had en verwijst daartoe naar het tussen [gedaagde] en gebroeders [eiser 5] gewezen vonnis in kort geding van 25 juli 1996 (de rechtbank leest 30 juli 1996).
2.12.
[eiser 5] c.s. heeft geen bescheiden in het geding gebracht of concrete feiten gesteld waaruit volgt dat de door de verhuurder geïncasseerde waarborgsom/bankgarantie meer bedraagt dan het in de rapportage van [X] opgenomen bedrag van € 25.830. Evenmin heeft [eiser 5] c.s. bescheiden in het geding gebracht of concrete feiten gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat gebroeders [eiser 5] die bankgarantie hebben voldaan uit andere middelen dan die in de rapportage van [X] zijn opgenomen als inbreng in contanten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om uit te gaan van een hoger bedrag aan geïncasseerde waarborgsom/bankgarantie dan het bedrag van NLG 25.830 en dat bedrag – behoudens na te melden verdeling tussen de firmanten – op andere wijze in de verdeling te betrekken dan de door de deskundige uit de rapportage van [X] overgenomen methode.
2.13.
Bij het op het op 30 juli 1996 tussen [gedaagde] en gebroeders [eiser 5] gewezen vonnis in kort geding [4] is – als ordemaatregel – bepaald dat gebroeders [eiser 5] elke werkdag de bovenruimte van de bedrijfsruimte mag betreden en gebruiken tussen 11.00 en 15.00 uur, de zaterdagen daaronder begrepen. Tussen partijen is niet in geschil dat gebroeders [eiser 5] na betekening van dat vonnis het bedrijfspand begin februari 1997 feitelijk hebben verlaten.
Op grond daarvan staat vast dat gebroeders [eiser 5] tussen 1 augustus 1996 en begin februari 1997 gebruik hebben gemaakt van het bedrijfspand. Dat gebruik is echter, zowel qua tijd als qua ruimte, beperkt geweest. Daarom dient de over die periode verschuldigde huur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet voor 75% maar slechts voor 30% bij gebroeders [eiser 5] (of te wel NLG 2.583 voor elk van de gebroeders [eiser 5] ) te worden neergelegd en voor het overige bij [gedaagde] (ofwel NLG 18.081). In zoverre volgt de rechtbank de zienswijze van de deskundige niet.
Door [gedaagde] betaalde facturen
2.14.
[gedaagde] heeft na het tussenvonnis van 20 april 2016 bij akte onder meer betalingsbewijzen van de door hem gestelde betalingen van crediteuren van Double Super na 1 augustus 1996 en bij latere antwoordconclusie ook de facturen van de betreffende crediteuren in het geding gebracht. Dit maakt de door [gedaagde] gepretendeerde vordering die in het deskundigenbericht is meegenomen voor [eiser 5] c.s. voldoende inzichtelijk en controleerbaar om daar effectief commentaar op te kunnen leveren. Dat de facturen eerst bij de latere antwoord conclusie door [gedaagde] in het geding zijn gebracht, doet daar niet aan af nu [eiser 5] c.s. gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten.
2.15.
De betreffende facturen zijn steeds geadresseerd aan Double Super en vermelden ook het adres van Double Super. Ter betwisting van de verschuldigdheid van de facturen voert [eiser 5] c.s. aan dat de op de facturen vermelde goederen niet aan Double Super zijn geleverd, maar aan de (mede) door [gedaagde] gedreven firma Supergrace Electronics Europe B.V. i.o. [eiser 5] c.s. hebben dat echter niet met concrete feiten onderbouwd en de ter gelegenheid van het pleidooi door [eiser 5] c.s. getoonde camerabeelden bieden daar geen steun voor. Nu [eiser 5] c.s. voorts de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen niet heeft bestreden, staat daarom als niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden vast dat [gedaagde] , zoals hij stelt, na 1 augustus 1996 in totaal € 48.486 aan crediteuren van Double Super heeft voldaan. Het beroep van [eiser 5] c.s. op de in het besluit van gebroeders [eiser 5] van 8 maart 1996 neergelegde beperking van de bevoegdheid in die zin dat voortaan alleen twee firmanten gezamenlijk de vennootschap onder firma konden binden, maakt dat niet anders. Als onbestreden staat immers tussen partijen vast dat die bevoegdheidsbeperking eerst op 28 juni 1996 is ingeschreven in het handelsregister en dat de door [gedaagde] na 1 augustus 1996 betaalde facturen zien op leveranties die voor 28 juni 1996 hebben plaatsgevonden, zodat die bevoegdheidsbeperking door [eiser 5] c.s. niet aan de betreffende crediteuren kon worden tegengeworpen. Of [gedaagde] , zoals [eiser 5] c.s. aanvoert, reeds vanaf 8 maart 1996, danwel 2 mei 1996 bekend was met voormelde bevoegdheidsbeperking kan in het midden blijven, omdat gebroeders [eiser 5] ook stellen dat bij de verdeling rekening dient te worden gehouden met winst van het computerbedrijf van Double Super die door [gedaagde] tussen maart 1996 en 1 augustus 1996 zou zijn onttrokken. Daaruit volgt immers dat gebroeders [eiser 5] aanspraak maken op hun aandeel in de winst die is gegenereerd met de goederen waar de door [gedaagde] na 1 augustus 1996 betaalde facturen op zien en dat bij de bepaling van die winst rekening moet worden gehouden met de kosten van de inkoop van die goederen.
2.16.
Tot de vorenbedoelde door [gedaagde] verrichte betalingen behoort een betaling aan International Computers Products B.V. (verder: ICP) ad NLG 20.937,85 die, zo blijkt uit het door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijs, op 30 november 1996 door hem is voldaan. Tussen ICP als eiseres en gebroeders [eiser 5] en [gedaagde] als gedaagden is bij de rechtbank Rotterdam een procedure gevoerd over de betaling van facturen van ICP waartoe, zo blijkt ook uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen in de procedure van 7 mei 1998 [5] ook de betaling van voormeld bedrag behoorde. In die procedure is [gedaagde] niet verschenen en is hij door gebroeders [eiser 5] in vrijwaring opgeroepen. Hangende het hoger beroep tegen het door de rechtbank in die procedure gewezen vonnis is een minnelijke regeling tussen ICP, gebroeders [eiser 5] en [gedaagde] tot stand gekomen. Gebroeders [eiser 5] voeren als verweer dat [gedaagde] hen in het kader van die minnelijke regeling finale kwijting voor de eventueel uit de betaling van voormeld bedrag voortvloeiende vordering heeft verleend, zodat die betaling niet in de verdeling dient te worden betrokken. [gedaagde] betwist dat.
2.17.
Gebroeders [eiser 5] baseren dit verweer op de brief van mr. O.J.R. Bakker , de toenmalige advocaat van [gedaagde] aan mr. Wildenberg-Aarts, de advocaat van ICP, van 13 april 1999 [6] . Deze brief vermeldt – voor zover hier van belang – :
“[…]
[gedaagde] /ICP/ [eiser 5] /Double Super
------------------------------------
[…]
De betrokken partijen geven elkaar over en weer finale kwijting en hebben terzake niets meer van elkaar te vorderen. Dit laatste deel ik U ook mee namens mr Busquet.
[…]
Mede namens mr Busquet verzoek ik U nog heden per fax een bevestiging van het hierboven staande aan mij te zenden.
Copie van deze fax zend ik aan mr. Busquet.
[…]”
2.18.
[gedaagde] verwijst bij zijn betwisting van dit verweer naar de brief van mr. Busquet, de toenmalige advocaat van gebroeders [eiser 5] van 13 april 1999 aan mr. O.J.R. Bakker [7] . Deze brief vermeldt:
“Inzake : [eiser 5] / [gedaagde]
[…]
Amice,
In aansluiting op uw faxbericht van heden deel ik u nog mede dat cliënten accoord kunnen gaan met de inhoud van uw aan mij gerichte faxbericht, echter daaraan toevoegende dat uiteraard het mijn cliënten wel vrij moet staan hun standpunt als verwoord in de vrijwaringsprocedure in de lopende en/of nieuwe procedures in te brengen, voor zover zulks nog niet geschied is.
Ook uw cliënte mag zich vrij achten zijn standpunt als vervat in de door u reeds uitgebrachte verzetdagvaarding gelijk in te brengen, voor zover zulks nog niet geschied is.
Voorts mag u inderdaad het faxbericht welke u geconcipieerd heeft voor Mr Wildenberg-Aarts ook namens mijn c1iënten verzenden, echter wel eis ik dat u toevoegt dat u nog per omgaande een schriftelijke bevestiging wenst van de door u genoemde telefonisch gemaakte afspraken. Immers pas dan ligt het standpunt van ICP vast. Ik verzoek u mij even het accoord van uw cliënte met het voormelde te bevestigen en gaarne zie ik een dienovereen-komstig opnieuw geconcipieerde brief (met daarbij de voormelde verzochte toevoeging aan Mr Wildenberg-Aarts) tegemoet.
[…]”
2.19.
Gelet op het daarin gemaakte voorbehoud heeft [gedaagde] met voormelde brief van mr. Busquet voldoende gemotiveerd bestreden dat hij op grond van de bij brief van mr. Bakker van 13 april 1999 verleende finale kwijting zich niet op het standpunt zou mogen stellen dat zijn voormelde betaling aan ICP in de verdeling dient te worden betrokken. Gebroeders [eiser 5] hebben naast de voormelde brief van mr. Bakker geen bijkomende feiten of omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid, zodat de door hen gestelde finale kwijting op dit punt niet komt vast te staan en hun verweer faalt.
2.20.
Op grond van het vorenstaande volgt de rechtbank de zienswijze van de deskundige dat de betaling van vorenbedoelde facturen ad € 48.486 door [gedaagde] in de verdeling dient te worden betrokken. Hetzelfde geldt voor diens zienswijze dat dit ook geldt voor de door [gedaagde] betaalde kosten van de bewindvoerder in de surséance van betaling van [gedaagde] ad € 6.702, omdat die surséance het gevolg was van het feit dat Double Super met betaling van die facturen in gebreke bleef. Dit met dien verstande dat ¼ deel van € 6.702 voor rekening van [gedaagde] dient te blijven, zodat de vordering van [gedaagde] op gebroeders [eiser 5] in verband met in privé betaalde crediteuren van Double Super (€ 55.188 - € 1.676 =) € 53.512.
Overige door gebroeders [eiser 5] gepretendeerde vorderingen
Verbeurde boete (dwangsom)
2.21.
[eiser 5] c.s. stelt dat bij de verdeling het recht van [eiser 5] c.s. op de door [gedaagde] uit hoofde van het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank Rotterdam van 5 september 1996 verbeurde maximale boete van NLG 25.000 (€ 11.344,51) dient te worden betrokken. [eiser 5] c.s. stelt nader dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de bij dat vonnis gegeven gebod om
“onverwijld inzicht te geven in alle geld- en goederenbewegingen die plaatsvinden in het door [gedaagde] gerunde computerbedrijf voor zover dit geschied onder de naam van Double Super.”en dat dit blijkt uit de bij akte overgelegde facturen en bewijzen van kasbetalingen voor verplichtingen die aangegaan zijn voor 1 augustus 1996, welke [eiser 5] c.s. niet eerder heeft ontvangen.
2.22.
Vooropgesteld dient te worden dat een verbeurde dwangsom geen forfaitaire schadevergoeding is maar een prikkel tot nakoming van de hoofdveroordeling in het vonnis waaraan de dwangsom is verbonden en dat het betreffende vonnis een executoriale titel oplevert waarmee eventueel verbeurde dwangsommen kunnen worden geëxecuteerd. Reeds omdat [eiser 5] c.s. geen beroep op verrekening heeft gedaan kan aan de gestelde vordering aan verbeurde dwangsommen worden voorbijgegaan. Het volgende wordt daarom slechts ten overvloede overwogen:
2.22.1.
Bij de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het door onderhavige gebod [8] – voor zover hier van belang – luidt: “
gebiedt [gedaagde] omtelkensonverwijld inzicht te geven in alle geld- en goederenbewegingen die plaatsvinden in het door [gedaagde] gerunde computerbedrijf voor zover dit geschied onder de naam van Double Super,(…)”(onderstreping van de rechtbank). Dit gebod berust op r.o. 6.6 van voormeld vonnis welke luidt:
“ [eiser 5] c.s. vordert tevens dat [gedaagde] dagelijks informatie zal verstrekken aan accountant [Y] omtrent de geld- en goederenstroom in het door [gedaagde] als Double Super gevoerde computerbedrijf.
[gedaagde] heeft daartegen ten verwere aangevoerd dat er door hem in Double Super geen werkzaamheden meer worden uitgevoerd.
Nu in de stellingen van [eiser 5] c.s. te lezen valt het verwijt dat [gedaagde] op dit moment alleen nog werkzaamheden voor Supergrace verricht in plaats van die activiteiten voor Double Super uit te voeren, is deze vordering van [eiser 5] c.s. -- dit mede bezien in het licht van de op dit punt ten
opzichte van [eiser 5] c.s. getroffen ordemaatregelen-- ,slechts toewijsbaar zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld.
Indien de stelling van [gedaagde] op dit punt juist is, zal hij van na te melden veroordeling ook geen hinder ondervinden.”
2.22.2.
Uit voormeld gebod en rechtsoverweging in onderlinge samenhang gelezen volgt dat het gebod slechts strekt tot het geven van inzicht in geld- en goederenbewegingen die hebben plaatsgevonden door activiteiten in het door [gedaagde] gerunde computerbedrijf onder de naam van Double Super na het wijzen van het vonnis. [eiser 5] c.s. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] zich daar niet aan heeft gehouden. De facturen waarop zij zich beroept dateren van vóór de datum van het vonnis en de kasbetalingen waarop zij zich beroept hebben, zoals onweersproken tussen partijen vast staat, betrekking op die facturen. Dat [gedaagde] uit hoofde van het vonnis in kort geding van de president van de rechtbank Rotterdam van 5 september 1996 dwangsommen heeft verbeurd is derhalve niet komen vast te staan.
Inbreng in contanten
2.23.
[eiser 5] c.s. stelt dat [eiser 2] en [eiser 3] beiden een bedrag van NLG 17.500 (€ 7.941) hebben ingebracht en dat zij dit bedrag van [gedaagde] te vorderen hebben. Met die vordering is in het deskundigenbericht rekening gehouden, in die zin dat die vordering is verrekend met hetgeen [gedaagde] van de gebroeders [eiser 5] heeft te vorderen. [eiser 5] c.s. heeft niet uitgelegd waarom dat onjuist zou zijn, zodat de zienswijze van de deskundige op dit punt, waarmee [gedaagde] zich heeft verenigd, door de rechtbank zal worden gevolgd.
Schadevergoeding wegens wanprestatie ad € 151.013
2.24.
Gebroeders [eiser 5] stellen op grond van wanprestatie een schadevergoeding van € 151.013,52 (NLG 332.790) van [gedaagde] te vorderen te hebben. Deze door [gedaagde] betwiste vordering is gespecificeerd in de door hen op 23 augustus 1996 in het kader van de aan [gedaagde] verleende surséance van betaling bij de bewindvoerder ingediende vorderingen [9] . Op de daarin opgenomen post aan verlies bankgarantie ad NLG 25.000 is in r.o. 2.13 al beslist. De overige posten waaruit deze vorderingen zijn opgebouwd zijn niet toewijsbaar. Indien en voor zover de rechtbank – gelet op hetgeen onder 2.3 is overwogen – aan beoordeling van die posten kan toekomen, ontbreekt namelijk enige onderbouwing van die posten, zodat ze door de rechtbank niet kunnen worden vastgesteld. Ten overvloede wordt overwogen dat voor integrale vergoeding van proceskosten, persoonlijke kosten daaronder begrepen, slechts plaats is indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure of het voeren van verweer in een procedure. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Gebroeders [eiser 5] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een dergelijke handelwijze van [gedaagde] volgt.
BTW-bedrag ad € 3.954,38
2.25.
Gebroeders [eiser 5] vorderen dit bedrag van [gedaagde] en stellen daartoe dat zij dit bedrag over het derde kwartaal aan de belastingdienst hebben voldaan. Ook deze post is bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing niet toewijsbaar, te minder nu onduidelijk is of het gaat om het derde kwartaal van 1995 of het derde kwartaal 1996 en door gebroeders [eiser 5] geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat in het deskundigenbericht en de daarbij gebruikte rapportage van [X] geen rekening met het bedrag is gehouden.
Reconstructie situatie per 31 juli 1996
2.26.
De deskundige heeft op grond van het feit dat de vennootschap onder firma Double Super relatief kort heeft bestaan (iets langer dan één jaar) als uitgangspunt genomen dat [gedaagde] en [eiser 4] door teruggave van de door hen ingebrachte ondernemingen, (de waarde van) hun inbreng feitelijk reeds hebben teruggekregen. [gedaagde] heeft zich daarmee verenigd en gebroeders [eiser 5] hebben tegen dat uitgangspunt geen gemotiveerd bezwaar gemaakt, zodat ook dit uitgangspunt door de rechtbank wordt overgenomen.
2.27.
Het vorenstaande leidt er toe dat de uitgangspunten en zienswijze van de deskundige door de rechtbank wordt overgenomen, met uitzondering van
  • de bruto marge van het computerbedrijf in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 juli 1996 en het totaal van de onttrekkingen door [gedaagde] , in die zin dat de rechtbank uitgaat van een bedrag dat NLG 20.000,- hoger is dan de deskundige op basis van de rapportage van [X] tot uitgangspunt heeft genomen;
  • de verdeling van nagekomen kosten bestaande uit de door de verhuurder van het bedrijfspand geïncasseerde waarborgsom ad NLG 25.830 over de firmanten, in die zin dat de rechtbank die niet voor 75% maar voor 30% bij gebroeders [eiser 5] (of te wel NLG 2.583 voor elk van de gebroeders [eiser 5] ) neerlegt en voor het overige bij [gedaagde] (of te wel NLG 18.081).
Dat leidt tot wijziging van de door de deskundige op € 17.768 (NLG 39.155) begrote post aan onttrekkingen door [gedaagde] uit de v.o.f. in € 26.843 (NLG 59.155). Voorts leidt het tot de volgende herberekening van het aandeel van [gedaagde] in het verlies op basis van de vermogenspositie van de v.o.f.:
2.27.1.
Gewijzigde vermogensposities firmanten per 31-7-1996 in vergelijking met 2e helft pagina 7 van de rapportage van [X]
Kapitaal [eiser 2] NLG
Kapitaal
[eiser 3]
NLG
Kapitaal
[eiser 4]
NLG
Kapitaal
[gedaagde]
NLG
Totaal
NLG
Subtotaal
4.837
47.279
8.163-
36.949
80.902
Verlies over de verslagperiode
11.287-
11.287-
11.287-
11.287-
45.146-
Totaal Kapitaal-rekeningen zonder nagekomen kosten waarborgsom
6.450-
35.992
19.450-
25.662
35.756
Totaal Kapitaal-rekeningen zonder nagekomen kosten waarborgsom in €
2.927-
16.332
8.826-
11.645
16.225 [10]
2.27.2.
Gewijzigde correcties op de vermogenspositie in vergelijking met pagina 7 van het deskundigenrapport in verband met schrapping van de inbreng van de twee ondernemingen en zonder nagekomen kosten waarborgsom
[eiser 2]
[eiser 3]
[eiser 4]
[gedaagde]
Totaal
€ 2.927-
€ 7.465- [11]
€ 8.826-
€ 6.309- [12]
€ 12.909-
Verdeling van dit tekort (zonder de nagekomen kosten van de waarborgsom) conform de overeengekomen winstgerechtigheid resulteert in een aandeel in dat tekort/verlies van iedere vennoot van (€ 12.909 x ¼=) € 3.227.
2.27.3.
Aan voormeld aandeel in het tekort/verlies van iedere vennoot dient nog te worden toegevoegd het aandeel van ieder van de vennoten in de nagekomen kosten van de door de verhuurder van het bedrijfspand aan de [straatnaam A] geïncasseerde waarborgsom ad € 1.172 (NLG 2.583) voor elk van de gebroeders [eiser 5] en € 8.205 (NLG 18.081) voor [gedaagde] . Dit resulteert in een aandeel in het tekort/verlies van (€ 3.227 + € 1.172 =) € 4.399 voor elk van gebroeders [eiser 5] en van (€ 3.227 + € 8.205 =) € 11.432 voor [gedaagde] .
2.28.
Op de overige posten waaruit de vordering van [gedaagde] op gebroeders [eiser 5] is opgebouwd heeft hetgeen onder 2.27 is overwogen geen invloed, zodat het vorenstaande tot het oordeel leidt dat [gedaagde] van gebroeders [eiser 5] heeft te vorderen:
betalingen aan crediteuren door [gedaagde] in privé € 53.512
onttrokken door [gedaagde] uit de v.o.f. € 26.843-
aandeel verlies o.b.v. vermogenspositie v.o.f. € 11.432-
vordering gebroeders [eiser 5] o.b.v. inbreng contanten € 2.269-
winstaandeel gebroeders [eiser 5] onttrokken omzet
€ 7.487
totaal € 20.446.
2.29.
Nu [eiser 5] c.s. per saldo geen vordering op [gedaagde] heeft, is geen plaats voor de door [eiser 5] c.s. gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, welke vordering overigens niet is gespecificeerd.
2.30.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de verdeling van de per 1 augustus 1996 ontbonden vennootschap onder firma Double Super als na te melden vast stellen. Omdat die vaststelling niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging is geen plaats voor een uitvoerbaar bij voorraadverklaring daarvan. Voorts geldt dat niet meer kan toegewezen dan gevorderd, zodat er geen plaats is voor andere beslissingen van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de proceskosten.
2.31.
Omdat partijen ieder deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
stelt vast de verdeling van de per 1 augustus 1996 ontbonden vennootschap onder firma Double Super aldus dat ieder van de vennoten zijn inbreng terug krijgt, dat elk van gebroeders [eiser 5] 10% van de door de verhuurder van het bedrijfspand aan de [straatnaam A] geïncasseerde waarborgsom draagt en [gedaagde] het restant daarvan en dat [gedaagde] uit hoofde van overbedeling € 20.446 van gebroeders [eiser 5] heeft te vorderen;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
2515/2294

Voetnoten

1.productie bij conclusie van dupliek in reconventie tevens uitlating over productie bij conclusie van dupliek in conventie
2.productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
3.alinea 27 in conclusie van dupliek in reconventie tevens uitlating over productie bij conclusie van dupliek in conventie
4.productie B bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, houdende verandering van eis
5.productie 2b bij door [eiser 5] c.s. t.b.v. het pleidooi overgelegde stukken
6.productie 2 e1 bij door [eiser 5] c.s. t.b.v. het pleidooi overgelegde stukken
7.productie B3 bij de pleitnotities van [gedaagde]
8.productie 11 bij conclusie van repliek in conventie; met verandering/vermeerdering van eis en conclusie van antwoord in reconventie
9.productie 4-9a, 4-9b en 4-9c bij conclusie na deskundigenbericht
10.opmerking rechtbank: er zijn afrondingsverschillen i.v.m. omrekening van guldens naar euro’s
11.€ 16.332 -/- € 23.797= € 7.465-
12.€ 11.645 -/- € 17.954 = € 6.309-