Uitspraak
[naam veroordeelde] ,
Opgelegde straf
Vordering
Onderzoek van de zaak
Beoordeling
2 mei 2017houdt het volgende in.
26 juli 2017houdt het volgende in.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en had op 19 januari 2017 voorwaardelijke invrijheidstelling gekregen. De vordering tot herroeping werd ingediend door het openbaar ministerie op 20 juni 2017, omdat de veroordeelde zich niet hield aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn invrijheidstelling waren verbonden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting, waar de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De officier van justitie heeft verzocht om afwijzing van de vordering, ondanks de negatieve houding van de veroordeelde, en heeft aangegeven dat de veroordeelde een laatste kans moet krijgen om zijn leven een positieve wending te geven. De rechtbank heeft in haar beoordeling meegewogen dat de veroordeelde inmiddels een uitkering en een woning heeft, en dat hij een opleiding volgt. De rechtbank heeft besloten om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, waarbij de rechtbank de bereidheid van de veroordeelde om mee te werken aan het toezicht door de reclassering heeft meegenomen in haar beslissing.