ECLI:NL:RBROT:2017:6357

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
10/661113-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meervoudige geweldpleging in Rotterdam

Op 16 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer op 22 april 2017. De verdachte en haar familieleden voelden zich gekrenkt door de gedragingen van het slachtoffer jegens de dochter van de verdachte. Dit leidde tot een planmatige confrontatie waarbij het slachtoffer werd geschopt en geslagen, met als gevolg ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, en dat de verdachte als medepleger van de poging tot doodslag kan worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en dat eigenrichting niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661113-17
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair, impliciet primair, ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het gaat in deze zaak om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op 22 april 2017, ’s ochtends omstreeks 9.30 uur, op de [plaats delict] te Rotterdam, waarbij de verdachte, haar beide zonen [naam zoon 1 verdachte] en [naam zoon 2 verdachte] , haar dochter [naam dochter verdachte] en een neef, [naam neef verdachte] , geweld hebben gepleegd tegen [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] is door hen geschopt en geslagen, onder meer tegen het hoofd, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen.
4.2.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Ten aanzien van feit 2 heeft zij gerekwireerd tot vrijspraak van de tenlastegelegde geweldshandelingen en bewezenverklaring van de diefstal. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De raadsman heeft een bewijsverweer gevoerd en heeft bepleit dat verdachte zowel van het impliciet primair als van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu zij geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen terwijl zich in het procesdossier voldoende contra-indicaties bevinden voor de stelling dat van een planmatig handelen geen sprake is geweest. Pas op het moment dat haar dochter door [naam slachtoffer] werd beetgepakt, is het gebeuren geëscaleerd in de in het dossier omschreven geweldsexplosie. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever dodelijk letsel zou oplopen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Beoordeling van het ten laste gelegde feit
De volgende feiten kunnen op grond van de (als in bijlage II bij dit vonnis uitgewerkte) door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Voor zover deze feiten ter terechtzitting ter discussie hebben gestaan, zal daarop in het navolgende stuk nader worden ingegaan.
4.3.1.
De toedracht
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 21 april 2017 een meisje, de zestien jarige [naam dochter verdachte] , heeft aangesproken in de Turkse taal. Zij stond te wachten bij een bushalte. Hij heeft tegen [naam dochter verdachte] gezegd dat zij altijd met hem kon praten en dat hij ook wel eens met zijn buurmeisje praat. Vervolgens heeft hij haar op een papiertje zijn telefoonnummer gegeven. Tijdens het gesprek heeft [naam slachtoffer] een opmerking gemaakt tegen [naam dochter verdachte] over haar haar dat zo mooi wapperde in de wind.
[naam dochter verdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat [naam slachtoffer] óók tegen haar heeft gezegd dat zij net zo lief en zo mooi was als zijn buurmeisje en dat zijn buurmeisje dingen tegen hem vertelde die zij niet tegen haar familie kon vertellen. Volgens haar verklaring heeft hij, zonder dat zij daarnaar vroeg, gezegd dat hij zijn buurmeisje geen pijn deed. De man zei haar dat hij in Kralingen woonde. Hij vroeg aan haar om met hem mee te gaan naar het Kralingse bos. [naam dochter verdachte] was hiervan erg geschrokken en is de bus ingestapt.
[naam dochter verdachte] heeft dit op dezelfde dag, vrijdag 21 april 2017, thuis aan haar moeder, de verdachte, verteld. Zij was toen overstuur. Eén van de zonen van de verdachte, [naam zoon 1 verdachte] , was op dat moment thuis. De politie is gebeld en deze kwam rond 14.00 uur bij de woning van de familie [naam familie] aan. De politie kon op dat moment niet bevestigen dat er door [naam slachtoffer] daadwerkelijk een strafbaar feit was gepleegd, noch konden zij met het naderhand door de verdachte overgedragen telefoonnummer op dat moment met de man in contact komen. De politie heeft de familie vervolgens beloofd om verder onderzoek te verrichten en te proberen de identiteit van de man te achterhalen. Daarna zouden zij weer met de familie contact opnemen. De politie heeft die vrijdag geen contact meer opgenomen met de familie.
De verdachte voelde zich hierdoor in de steek gelaten door de politie, vooral omdat [naam slachtoffer] in haar ogen zich ernstig had misdragen ten opzichte van haar dochter [naam dochter verdachte] . De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij er van overtuigd was dat [naam slachtoffer] een Turkse man was die het op kleine meisjes had gemunt. Dit heeft zij met haar echtgenoot, [naam dochter verdachte] en met haar zoon [naam zoon 1 verdachte] besproken. Later die avond is ook de oudste zoon van de verdachte, [naam zoon 2 verdachte] , op de hoogte gebracht van hetgeen die dag was voorgevallen. Die avond is een plan ontstaan om het werk van de politie niet verder af te wachten maar om zelf actie te ondernemen.
Rond 22.00 uur die avond heeft [naam dochter verdachte] op verzoek van de verdachte [naam slachtoffer] gebeld. [naam dochter verdachte] deed voorkomen alsof zij op zijn aanbod inging en heeft met hem de afspraak gemaakt om elkaar de volgende dag, zaterdag 22 april 2017, om 10.00 uur te ontmoeten bij het kanaal in de buurt van het Oostplein, de [plaats delict] , te Rotterdam. Het telefoongesprek is opgenomen op een andere mobiele telefoon. Na afloop van dit gesprek is nog te horen dat een vrouw zegt: “wacht maar ik neem je wel te grazen”. Bij dit telefoongesprek waren naast de verdachte nog twee andere familieleden aanwezig.
De verdachte heeft tegenover de politie hierover verklaard dat het de bedoeling was om de man te confronteren met zijn gedrag. Haar beide zonen [naam zoon 1 verdachte] en [naam zoon 2 verdachte] hebben aangegeven de volgende dag mee te gaan naar de afspraak van [naam dochter verdachte] met [naam slachtoffer] . Zij wilden hun moeder en zus niet alleen deze confrontatie met [naam slachtoffer] aan laten gaan.
Ook [naam nicht verdachte] , het nichtje van de verdachte, heeft verklaard dat zij met [naam dochter verdachte] mee zou gaan voor haar veiligheid. Beiden zouden met de metro naar de afgesproken halte gaan, terwijl de anderen op andere wijze naar de ontmoetingsplek zouden komen.
4.3.2.
Het planmatig handelen
Na het op vrijdagavond arrangeren van de ontmoeting tussen [naam dochter verdachte] en [naam slachtoffer] hebben op deze avond en/of in de daaropvolgende vroege ochtend van 22 april 2017 nog meer activiteiten plaatsgevonden om de confrontatie met [naam slachtoffer] voor te bereiden en vorm te geven.
Er is onder meer contact geweest met een neef van de verdachte, te weten [naam neef verdachte] , de broer van [naam nicht verdachte] . In de Whatsapp chat die is aangetroffen op de telefoon, die bij [naam verdachte] in gebruik was, spreekt zij met een zekere [naam] , die later geïdentificeerd is als [naam neef verdachte] . In dat gesprek noemt zij hem ook [naam neef verdachte] .
Deze in de Turkse taal geschreven chat is uitgelezen op 23 april 2017 en geeft als datum "gisteren" en ziet dus op 22 april 2017.
Het eerste contact tussen de verdachte en [naam neef verdachte] was om 08:15 uur en het laatste bericht in de chat werd verstuurd om 08:38 uur, die ochtend. In deze chat werden zowel berichten verstuurd als ontvangen. In deze berichten wordt onder andere geschreven:
“ik heb iets bedacht, er staat een naam op de bus, kan het kwaad?”,
“op (jouw) bus”, “er staat niets vermeld op die van mij”, en
“hee ok, over 10 minuten vertrekken wij”.
Het laatste bericht dat in deze chat is verzonden, betreft een foto die door de verdachte als de gebruiker van de telefoon is ontvangen van [naam] ( [naam neef verdachte] ). Op die foto is een zilverkleurige klauwhamer met een zwart handvat te zien. De hamer wordt vastgehouden door een onbekend persoon waarvan alleen de hand zichtbaar is.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat op 22 april 2017 [naam dochter verdachte] samen met haar nichtje [naam nicht verdachte] met de metro naar de met [naam slachtoffer] afgesproken ontmoetingsplek is gegaan. Ook de verdachte is in haar personenauto naar die plaats toegereden, evenals de beide zonen, [naam zoon 1 verdachte] en [naam zoon 2 verdachte] . Die laatste twee zijn samen met een derde persoon met de zwarte VW transportbus van het bedrijf van de familie [naam familie] naar de ontmoetingsplek gegaan. Uit de camerabeelden en de foto vanuit facebook van [naam neef verdachte] in combinatie met zijn paspoortfoto acht de rechtbank aannemelijk dat [naam neef verdachte] degene is geweest, die gelijktijdig als derde ter plaatse was en toen de hamer in zijn hand vast had.
Bovenstaande feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een gezamenlijk overdacht en uitgevoerd plan om die ochtend de confrontatie aan te gaan met [naam slachtoffer] . Over het doel van die confrontatie en de wijze waarop deze plaats zou vinden overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.3.
De confrontatie en het daarbij gebruikte geweld
Op 22 april 2017 is [naam dochter verdachte] op het afgesproken tijdstip op een bankje in de buurt van het metrostation Oostplein te Rotterdam gaan zitten. Op de zich in het dossier bevindende en ter zitting getoonde camerabeelden afkomstig van een aantal locaties op de [plaats delict] te Rotterdam is het volgende waargenomen:
- De camerabeelden
[naam slachtoffer] loopt op de [plaats delict] in de richting van metrostation Oostplein. Hij heeft een rode broek aan en hij loopt met zijn fiets aan de hand naast zich.
Nadat hij is gepasseerd en uit beeld is, stappen drie mannen uit een op de [plaats delict] geparkeerde zwarte VW transporter: [naam zoon 1 verdachte] , die de kade oversteekt en aan de kant van het water met rustige pas in de richting van het Oostplein loopt en aan de zijde van de huizen [naam zoon 2 verdachte] en [naam neef verdachte] die in dezelfde richting lopen. Te zien is dat [naam neef verdachte] een langwerpig voorwerp in zijn hand heeft.
Uit de verklaringen van de verdachte valt af te leiden dat [naam slachtoffer] kort met [naam dochter verdachte] bij het bankje gesproken heeft, waarna [naam slachtoffer] weer over de [plaats delict] terug is gefietst in de richting van de drie hem tegemoet lopende mannen.
Wanneer [naam slachtoffer] nog maar een aantal meters van de verdachte verwijderd is, rent [naam zoon 1 verdachte] de weg op en slaat [naam slachtoffer] met een vuistslag van diens fiets. Op datzelfde moment rennen ook [naam zoon 2 verdachte] en [naam neef verdachte] van de andere zijde naar [naam slachtoffer] toe en slaan op hem in. [naam neef verdachte] slaat daarbij hard met het voorwerp dat hij in zijn hand heeft in op [naam slachtoffer] . Eerst slaat hij met dat voorwerp van hoog boven zijn hoofd naar beneden en later zwaait hij hard van opzij op [naam slachtoffer] in. [naam slachtoffer] wordt door [naam zoon 1 verdachte] naar de grond getrokken, terwijl het inslaan op en het stompen van [naam slachtoffer] door [naam zoon 2 verdachte] en [naam neef verdachte] onverminderd doorgaat.
Wanneer [naam slachtoffer] op de grond ligt, wordt hij door de verdachte en zijn mededaders tegen lichaam en hoofd gestompt en geschopt en met het voorwerp hard geslagen. [naam slachtoffer] verdedigt zich niet of nauwelijks. Ook nadat [naam slachtoffer] weerloos op de grond ligt, wordt er op hem met het voorwerp ingeslagen en wordt hij gestompt en geschopt.
Ook de verdachte, die wat later is aan komen rennen, schopt meermalen naar [naam slachtoffer] die op dat moment nog steeds op de grond ligt. Naderhand stompt zij hem ook op het hoofd.
Na enige tijd loopt [naam neef verdachte] terug met het voorwerp nog in zijn hand. Op de camerabeelden is te zien dat hij een klauwhamer vast heeft, een hamer vergelijkbaar met de hamer die te zien was op de foto in het eerder genoemde chatbericht. Ook nadat het geweld uiteindelijk uitgewoed lijkt en [naam slachtoffer] weg mag gaan met zijn fiets, dwingen zij hem de andere kant op te gaan en wordt hij wederom achtervolgd door de verdachte, [naam zoon 1 verdachte] en [naam dochter verdachte] , om hem opnieuw te slaan en te schoppen. Op dat moment arriveert de politie.
Het gebeuren is door meerdere personen gadegeslagen. Een enkeling heeft geprobeerd het geweld te stoppen, maar de meesten hebben zich niet dichterbij gewaagd en zijn van enige afstand blijven kijken. Getuigen hebben over de gebeurtenis onder meer het volgende verklaard.
- De getuigen
Uit de verklaringen van getuigen is van het volgende gebleken. [naam slachtoffer] , hierna ook als slachtoffer aangeduid, wordt door een groep van zes mensen, drie mannen en drie vrouwen geslagen en geschopt. Er wordt “pedofiel”geroepen en geroepen dat hij “dood moet”. Door de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] wordt gezien dat er een vechtpartij is waarbij meerdere mannen en vrouwen geweld gebruiken tegen één man. [naam getuige 1] ziet dat het slachtoffer met een hamer wordt bewerkt. Hem valt op dat de dames ook echt gericht waren op de man en het erop leek dat de vrouwen de mannen aan het aansporen waren om het slachtoffer te pakken. Hij noemde het een zeer haatvolle actie met een buitensporige mate van geweld. Op een bepaald moment ziet hij drie mannen naar een zwarte Volkswagen bus lopen.
[naam getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard geprobeerd te hebben de vechtpartij te stoppen. Hij ziet op dat moment twee jongens op het slachtoffer inslaan met een kettingslot en een hamer. Tevens ziet hij drie vrouwen het slachtoffer schoppen, terwijl een van hen het gebeuren filmt. Hij ziet daarbij de oudere vrouw met het blonde haar de man duwen en schoppen en de jongere, wat dikkere vrouw het slachtoffer op zijn hoofd en lichaam schoppen. Ook hij hoort dat er geroepen wordt dat de man een pedofiel was, dat hij dood moest en dat ze hem dood zouden maken. Hij heeft de hamer en het kettingslot afgepakt van de jongens en weggegooid.
- Waarnemingen van de ter plaatse gekomen politieagenten
Er wordt van deze gebeurtenis een melding gedaan bij de politie en de ter plaatse gearriveerde politieagenten zien dat een man, die later [naam zoon 1 verdachte] blijkt te zijn, de verdachte het slachtoffer twee maal ‘vol’ tegen zijn hoofd schopt.
Dezelfde politieagenten zien dat het slachtoffer op straat ligt op zijn buik en op zijn gezicht met rondom hem een plas bloed. Het gezicht van het slachtoffer is erg dik en opgezwollen en er druppelt bloed uit zijn neus. Op het achterhoofd van het slachtoffer is een blauwe plek te zien die er ‘apart’ uitziet, namelijk een rondvormige blauwe plek. Op straat wordt een zwart kettingslot aangetroffen waarop druppels bloed zitten. Aan het einde van dit kettingslot zat een rondvormig slot. De verbalisanten constateren dat op het achterhoofd van het slachtoffer vergelijkbaar rond letsel te zien is. Van dit letsel op het achterhoofd is een foto gemaakt die zich in het dossier bevindt.
[naam dochter verdachte] heeft volgens de waarneming van de verbalisanten een op bloed lijkende substantie op de punt van haar schoen. De verdachte [naam zoon 1 verdachte] heeft spikes op de punten van zijn schoenen.
De verdachte herkent zich op de camerabeelden als de vrouw met blond haar en heeft verklaard dat zij ziet dat zij een beweging met haar been maakt in de richting van [naam slachtoffer] die op dat moment op de grond ligt. Zij heeft aangegeven dat, nadat men uit de auto was gestapt, geen onderling overleg meer heeft plaatsgevonden over de wijze waarop de confrontatie met [naam slachtoffer] plaats moest vinden.
4.3.4.
Het letsel
Uit de medische informatie van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond van 7 juni 2017 waarin het letsel dat bij het slachtoffer werd geconstateerd, is omschreven, volgt dat bij [naam slachtoffer] sprake was van meerdere bloeduitstortingen, zwellingen en schaafwonden in het gelaat, op het behaarde hoofd, ter plaatse van het linker schouderblad en op beide benen. Röntgenonderzoek toonde aan dat de neus, het rechter jukbeen en de oogkas waren gebroken. Verdere behandeling werd voortgezet door de kaakchirurg en de neuroloog. De geschatte genezingsduur is minimaal 6 weken.
4.3.5.
Conclusie
Uit deze feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat tevoren met elkaar een plan is bedacht en dat dit plan de volgende ochtend is geconcretiseerd. Het slachtoffer moest koste wat kost worden geconfronteerd met zijn handelen en wel op zo’n manier dat hij het gewraakte gedrag niet meer zou herhalen. Het verweer van de verdachte dat de confrontatie met [naam slachtoffer] beperkt zou blijven tot het uitpraten en verzamelen van bewijs voor de politie en dat het pas uit de hand liep toen men zag dat [naam slachtoffer] [naam dochter verdachte] opnieuw had aangeraakt, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Immers, men is met drie mannen en drie vrouwen afgegaan op één man; al voor het vertrek van de familie werd op zijn minst al duidelijk dat een klauwhamer bij de confrontatie aanwezig zou zijn en vervolgens zijn de drie mannen, zonder dat daarvoor enig nader overleg nodig bleek, vol op [naam slachtoffer] gesprongen en hebben hem in elkaar geslagen en getrapt. Daarbij is ook al vanaf het begin met een klauwhamer met kracht op [naam slachtoffer] ingeslagen en is hij op en tegen zijn hoofd geslagen, gestompt en geschopt. Op geen enkel moment heeft één van de betrokken familieleden getracht het geweld te stoppen. De wijze waarop het plan dan ook is uitgevoerd leidt de rechtbank tot de conclusie dat het toepassen van dit soort geweld van meet af aan de bedoeling van betrokkenen is geweest.
- Ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet
Blijkens de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen (bijlage II bij dit vonnis) is [naam slachtoffer] genadeloos afgetuigd en heeft [naam zoon 1 verdachte] in ieder geval twee keer en [naam dochter verdachte] een keer tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Ook de verdachte trapt [naam slachtoffer] hard tegen het hoofd, wanneer hij probeert op te staan. [naam neef verdachte] heeft meerdere malen met een klauwhamer met kracht op het slachtoffer ingeslagen, terwijl hij de klauwhamer in eerste instantie van boven zijn hoofd naar beneden naar [naam slachtoffer] sloeg, terwijl [naam zoon 1 verdachte] op dat moment bezig was [naam slachtoffer] tegen de grond te werken. Ook de verdachte en haar zoon [naam zoon 2 verdachte] hebben gedurende langere tijd onafgebroken op het slachtoffer ingeslagen en hem gestompt. De rechtbank stelt vast dat hiermee is komen vast te staan dat zes personen gedurende vele minuten het slachtoffer – ook toen deze al snel op de grond was gewerkt en zich niet verweerde - met kracht en in razernij tegen diens lichaam en hoofd hebben gestompt, geslagen en getrapt en met een klauwhamer hebben bewerkt. Het slachtoffer heeft als gevolg van het tegen hem gebezigde geweld ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen, namelijk: een gebroken neus, een gebroken rechter jukbeen en gebroken oogkas. Ook had hij een verwonding op het achterhoofd.
De brute wijze waarop de handelingen zijn uitgevoerd, het grote aantal personen waarmee het geweld is toegepast en de duur ervan maken in het licht van het feit van algemene bekendheid dat het geven van harde klappen/schoppen/slagen tegen het hoofd levensbedreigende (hersenfunctie)stoornissen tot gevolg kunnen hebben, dat de rechtbank dit aanmerkt als uitvoeringshandelingen van een (poging tot) doodslag.
Het handelen van de verdachte en haar medeverdachten wordt qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden en hebben zij en haar mededaders die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het ten laste gelegde en vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer [naam slachtoffer] .
- Ten aanzien van “medeplegen”
Uit de omstandigheden die (zoals hiervoor reeds beschreven) hebben bijgedragen aan de conclusie dat sprake is geweest van planmatig handelen voorafgaand aan de geweldsexplosie op 22 april 2016 komt de rechtbank tot het oordeel dat tussen de verdachte en haar medeverdachten sprake was van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat zij de bewezenverklaarde poging tot doodslag tezamen en in vereniging hebben gepleegd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte en haar medeverdachten voorafgaand, gedurende en na het plegen van het feit gezamenlijk zijn opgetreden en dat het totaal van de gedragingen van verdachte medeplegen oplevert.
Weliswaar heeft de verdachte in mindere mate deelgenomen aan het feitelijk toebrengen van het letsel aan [naam slachtoffer] , maar zij heeft als moeder en initiator van het plan een belangrijke rol vervuld bij de totstandkoming van dat plan en zij heeft ook gedurende de uitvoering daarvan haar familie steeds aangespoord om de geweldshandelingen te verrichten. Gelet op dit samenstel van gedragingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte als medepleger van de poging tot doodslag kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 22 april 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen met kracht tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] , hebben geslagen en/of gestompt terwijl die [naam slachtoffer] op de
grond lag en
- meermalen met kracht) met een klauwhamer
tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] hebben geslagen terwijl die
[naam slachtoffer] op de grond lag en
- meermalen met kracht tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] hebben geschopt terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair (impliciet primair):
medeplegen van poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met haar medeverdachten [naam slachtoffer] op straat en op klaarlichte dag zo hard met voeten, vuisten en een klauwhamer geslagen en geschopt tegen het hoofd en het lichaam dat hij daardoor het leven had kunnen laten. Het is enkel aan geluk en het ingrijpen van de politie te danken geweest dat dit gevolg zich niet heeft gerealiseerd.
De verdachte heeft door haar handelen een ernstig strafbaar feit gepleegd.
Er is mogelijk nog begrip op te brengen voor de omstandigheid dat de verdachte en haar familie gekrenkt waren door de - in hun ogen zeer vergaande - inbreuk op de eer en integriteit van [naam dochter verdachte] , maar dit rechtvaardigt niet het eigenmachtige en zeer gewelddadige handelen van de verdachte en haar familie jegens [naam slachtoffer] , zeker nu de politie de zaak al in onderzoek had genomen.
Niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de mensen die van dit geweld ongewild getuige moesten zijn, zal dit gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging opgeroepen hebben. Deze vorm van eigenrichting kan niet worden getolereerd en dit handelen dient dan ook ten aanzien van alle verdachten te worden bestraft in de vorm van een forse vrijheidsbenemende sanctie.
Het zijn met name dit soort geweldsincidenten die in de samenleving als uitermate schokkend worden ervaren. Het spreekt voor zich dat deze gebeurtenis ook voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Het feit zal, mede gezien het zware letsel dat hij heeft opgelopen, een grote impact op hem moeten hebben gehad. Het feit dat het slachtoffer uit angst voor (verdere) represailles geen aangifte heeft willen doen, doet daaraan niet af.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een omtrent de verdachte opgemaakt rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 25 juli 2017. De reclassering heeft vanwege de proceshouding van de verdachte geen uitspraken kunnen doen over de aanwezigheid van eventuele criminogene factoren. Wel ziet de reclassering een vrouw die het spil is van het gezin en het familiebedrijf, aangezien haar man te kampen heeft met psychische problemen. Naast moeder en mededirecteur van hun bedrijf, is zij ook verzorgster van haar man. De verdachte is boos op zichzelf, teleurgesteld omdat haar twee zonen gedetineerd zitten en haar man psychisch een terugval kreeg. Zij beseft dat zij hulp moet inschakelen om emotioneel in balans te komen, zodat zij weloverwogen en adequaat op situaties kan reageren. De reclassering schat in dat reclasseringsinterventies en/of behandeling in een juridisch kader geen meerwaarde zullen hebben vanwege het feit dat betrokkene intrinsiek gemotiveerd is. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat (o.b.v. de beschikbare informatie), vanwege haar proceshouding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Strafmaatverweer
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd uitgaande van zijn standpunt dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak moet volgen en dat aan de verdachte ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een taakstraf moet worden opgelegd.
Beoordeling
De rechtbank volgt dit verweer evenwel niet omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van de strafmaat is gelet op de ernst van het bewezenverklaarde geen passende afdoening.
De strafeis van de officier van justitie tot oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaar doet naar het oordeel van de rechtbank echter evenmin recht aan de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de voor een dergelijk strafbaar feit geldende (LOVS)richtlijnen. Oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar zou bij een dergelijk feit zonder meer gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de apert onfatsoenlijke bejegening van haar zestienjarige dochter door [naam slachtoffer] en het gevoel voor haar dochter op te moeten komen het voor haar moeilijker heeft gemaakt om een juiste afweging te maken. De spijt die zij ter zitting over haar handelen heeft betuigd is op de rechtbank oprecht overgekomen.
Anderzijds heeft zij zich kunnen en moeten realiseren welke belangrijke rol zij als moeder in het gezin vervult en welke impact haar handelen op hen heeft. Van deze verantwoordelijkheid heeft zij zich geen enkele rekenschap gegeven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, en daarvan tevens een deel voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 22 april 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( meermalen) (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] , heeft/hebben geslagen en/of gestompt (terwijl die [naam slachtoffer] op de
grond lag) en/of
- ( meermalen) (met kracht) met een klauwhamer en/of een (ketting)slot, althans
één of meer harde en/of scherpe voorwerp(en), tegen het hoofd, althans
tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen (terwijl die
[naam slachtoffer] op de grond lag) en/of
- ( meermalen) (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] heeft/hebben geschopt (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287/302 juncto 45 en/of 47 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 april 2017 te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] , in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer]
,
welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- beetpakken van die [naam slachtoffer] en/of
- duwen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- naar de grond trekken van die [naam slachtoffer] en/of
- tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] , slaan en/of
stompen (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) en/of
- met een klauwhamer en/of een (ketting)slot, althans één of meer harde en/of
scherpe voorwerp(en), tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] slaan (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag)
en/of
- tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] schoppen (terwijl
die [naam slachtoffer] op de grond lag),
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letstel (te
weten een gebroken neus en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas
en/of een blauw oog en/of gescheurde lip en/of een afgebroken tand en/of een
of meerdere blauwe plekken/verwondingen op het (achter)hoofd en/of in het
gezicht en/of ter plaatse van het linker schouderblad en/of op beide benen)
voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(Artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht