ECLI:NL:RBROT:2017:6474

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
ROT 17/1802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke klachtprocedure

In deze zaak heeft eiser op 14 maart 2017 beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 16 november 2016. Eiser had verzocht om audiovisuele opnames van een gesprek van 15 november 2016, maar verweerder, het Drechtstedenbestuur, heeft deze aanvraag niet als zodanig behandeld. In plaats daarvan werd de brief van 16 november 2016 door verweerder aangemerkt als een klacht, waarop op 20 maart 2017 is gereageerd. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat de camerabeelden niet langer beschikbaar zijn en dat zijn beroep zich enkel richt op de dwangsom en proceskosten.

De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 16 november 2016 geen aanvraag is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat daarin de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet werd genoemd. De rechtbank concludeert dat de wetgever met de regeling van hoofdstuk 9 van de Awb betreffende klachtbehandeling een bijzondere procedure heeft ingesteld, waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Hierdoor is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

De rechtbank heeft zich dan ook onbevoegd verklaard en deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier, op 23 augustus 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 17/1802
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2017 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [plaats], eiser,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: mr. T.J.A. Franssen.

Procesverloop

Bij brief van 14 maart 2017 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 16 november 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1. Bij brief van 16 november 2016 heeft eiser verweerder verzocht audiovisuele opnames van een gesprek van 15 november 2016 ter beschikking te stellen. Bij brief van 13 januari 2017 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
2. In het beroepschrift heeft eiser de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, hem de maximale dwangsom van € 1.260,00 toe te kennen en verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen, namelijk afgifte dan wel inzage van de camerabeelden in het kader van een verzoek op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 37.000,00.
3. Verweerder heeft de brief van 16 november 2016 als een klacht in behandeling genomen en daarop bij brief van 20 maart 2017 gereageerd. Verweerder heeft eiser bij deze brief meegedeeld niet meer over de camerabeelden te beschikken.
4. Bij brief van 3 april 2017 heeft eiser medegedeeld dat, de beelden niet langer beschikbaar zijn, een nieuw besluit niet nodig is, en zijn beroep dus uitsluitend de dwangsom en de proceskosten betreft.
5.1
Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven.
Op grond van artikel 6:12 van de Awb kan een beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…) en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5.2
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de brief van 16 november 2016 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Anders dan in het beroepschrift is daarin de Wbp niet genoemd. Het gaat dus om een verzoek tot feitelijke inzage van camerabeelden.
6.1.
Verweerder heeft de brief van 16 november 2016 aangemerkt als een klacht en daarop bij brief van 20 maart 2017 een reactie gegeven.
6.2.
Op grond van artikel 9:1, eerste lid, van de Awb heeft een ieder het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
In artikel 9:3 van de Awb is bepaald dat tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep kan worden ingesteld.
In artikel 9:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis stelt van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Op grond van het tweede lid wordt bij de kennisgeving vermeld bij welke ombudsman en binnen welke termijn de klager vervolgens een verzoekschrift kan indienen.
6.3
De rechtbank overweegt dat de wetgever met het opnemen van hoofdstuk 9 in de Awb betreffende klachtbehandeling en met de uitbreiding daarvan tot het zogenoemde externe klachtrecht de wijze van klachtbehandeling en de uitkomst daarvan als zodanig op een bijzondere wijze heeft geregeld. Als gevolg van de bijzondere regeling van hoofdstuk 9 van de Awb en in het bijzonder van de artikelen 9:3 en 9:12, tweede lid, staan ten aanzien van beslissingen betreffende een klacht(behandeling) niet de gebruikelijke rechtsmiddelen van bezwaar en (hoger) beroep open.
6.4.
Indien de brief van 16 november 2017 als klacht in de zin van de artikelen 9:1 en 9:3 van de Awb moet worden aangemerkt kan op grond van artikel 9:3 van de Awb tegen de brief van verweerder van 20 maart 2017 inzake de behandeling van de klacht geen beroep worden ingesteld.
7. Het voorgaande brengt met zich dat, nu eiser geen beroep bij de rechtbank kan instellen, hij evenmin een beroep kan doen op de in afdeling 4.1.3 van de Awb neergelegde dwangsomregeling.
8. Dit betekent dat de rechtbank kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van het door eiser ingediende beroep.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.