ECLI:NL:RBROT:2017:6592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
10/741251-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereiding hennepteelt, veroordeling voor zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en voorbereiding van hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot de Opiumwet, omdat niet bewezen kon worden dat de in beslag genomen goederen bestemd waren voor illegale hennepteelt. De verdachte had de goederen uit zijn winkel gehaald en tijdelijk opgeslagen in een loods in afwachting van nieuwe wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om deze goederen te verhandelen.

Wat betreft de zware mishandeling, heeft de verdachte op 26 september 2015 in Rotterdam een onbekend slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze meermalen in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan zware mishandeling, maar heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat hij een schadevergoeding aan het slachtoffer had betaald. De rechtbank heeft daarom besloten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte heeft meegewerkt aan een mediationtraject met het slachtoffer, wat positief is meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uren, met de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741251-16
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.P. van der Eerden, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 1 zonder nadere motivering
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde bekend. De rechtbank zal dit feit daarom zonder nadere bespreking bewezen verklaren.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de op de dagvaarding genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van hennepteelt als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken omdat de in de loods aangetroffen goederen geen criminele bestemming hadden. De verdachte had de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen juist uit zijn winkel gehaald en, in afwachting van de uitwerking van de nieuwe wetgeving van artikel 11a Opiumwet, in een loods opgeslagen.
4.2.3.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het bewijs wordt het volgende vooropgesteld.
Het gaat in deze zaak om een verdenking ex artikel 11a van de Opiumwet (hierna: Ow) zoals dat luidt sinds 1 maart 2015. Het artikel beoogt de voorbereiding, ondersteuning en bevordering van de bedrijfs- en beroepsmatige teelt (artikel 11 lid 3 Ow) en grootschalige hennepteelt (artikel 11 lid 5 Ow) te bestrijden en stelt voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar. Voor de leesbaarheid van dit vonnis zullen deze twee vormen van teelt hierna gezamenlijk worden aangeduid als de illegale hennepteelt. Concreet (en voor zover hier van belang) gaat het bij de voorbereidingshandelingen om het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Het gaat dus enerzijds om de bestemming van die stoffen en voorwerpen voor de illegale hennepteelt en anderzijds dat verdachte dit weet of ernstige reden heeft te vermoeden.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte een onderneming had in Spijkenisse waarvan de activiteiten, blijkens het uittreksel handelsregister Kamer van Koophandel, bestonden uit het exploiteren van “winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden”.
Vanwege de onduidelijkheid over de uitwerking van het nieuwe artikel 11a Ow heeft de verdachte - vooruitlopend daarop - de goederen waar mogelijk onduidelijkheid over zou kunnen ontstaan uit zijn winkel gehaald en in een loods in Zuidland opgeslagen.
Op 23 april 2015 heeft de politie een inval gedaan in deze loods en voorwerpen in beslaggenomen zoals een koolstoffilter, ventilatoren, jerrycans en flessen groeimiddelen, transformatoren, een aggregaat en een assimilatielamp.
De verdachte heeft evenwel verklaard dat hij niet de bedoeling had om die voorwerpen vanuit de loods te gaan verkopen of te verhandelen. Uit het dossier blijkt ook niet dat dit is gebeurd. De rechtbank kan niet vaststellen dat de voorwerpen in de loods, die op zichzelf genomen
geschiktwaren voor de illegale hennepteelt, daarvoor ook door verdachte nog
bestemdwaren.
4.2.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de in de loods aanwezige goederen bestemd waren tot het plegen van één of meer feiten strafbaar gesteld in het derde en/of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet. De verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring feit 1
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 september 2015 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door meermalen met kracht in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.primair zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft - na een avond uitgaan - een voor hem onbekend persoon in de publieke ruimte te weten een parkeergarage, terwijl deze doende was een zojuist plaatsgevonden aanrijding af te wikkelen, zonder enige aanleiding een harde klap in het gezicht gegeven. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een gebroken kaak opgelopen.
Door zo te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door dit handelen heeft het slachtoffer veel pijn en ongemak ondervonden, gedurende langere tijd. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit naast fysieke ook nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien worden in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid door dergelijke geweldsincidenten aangewakkerd. Bij een feit als begaan door verdachte past daarom in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Mediation
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de in het dossier gevoegde stukken met betrekking tot het mediationtraject dat de verdachte samen met het slachtoffer heeft gevolgd. Uit deze stukken volgt onder meer dat de verdachte in 2016 tweemaal een gesprek met het slachtoffer heeft gevoerd en dat hij naar aanleiding daarvan met het slachtoffer overeenstemming heeft bereikt over de vergoeding die hij aan het slachtoffer betaalt. Uit de overeenkomst die de verdachte daartoe met het slachtoffer heeft gesloten, volgt voorts dat de verdachte noch het slachtoffer na het sluiten van de overeenkomst nog behoefte hebben aan voortzetting van de interventie van de politie of het openbaar ministerie. Zij hebben er vrede mee dat de onderhavige kwestie op die wijze is afgedaan en hechten geen waarde aan verdere sanctionering.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de vergoeding die hij met het slachtoffer is overeengekomen inmiddels aan het slachtoffer heeft voldaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit alsmede gelet op de LOVS oriëntatiepunten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, het bewezen verklaarde feit inmiddels bijna twee jaar geleden is gepleegd en de verdachte zijn verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit heeft genomen. Voorts weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij heeft meegewerkt aan het mediationtraject met het slachtoffer en dat hij het slachtoffer al een schadevergoeding heeft betaald.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gevraagd om teruggave van de bij verdachte inbeslaggenomen voorwerpen Subsidiair is de rechtbank verzocht een overweging in het vonnis op te nemen waarin de rechtbank overweegt dat de vernietiging van voornoemde inbeslaggenomen voorwerpen onrechtmatig is geschied en dat deze voorwerpen aan de verdachte hadden behoren te worden teruggegeven.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden afgewezen, aangezien deze reeds op 23 april 2015 zijn vernietigd. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de inbeslaggenomen voorwerpen inderdaad niet vernietigd hadden mogen worden en dat dit een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Het verzoek van de verdediging ten aanzien van een in het vonnis op te nemen overweging dient evenwel te worden afgewezen aangezien dat geen rechtsgevolg is dat in het Wetboek van Strafvordering wordt verbonden aan een vormverzuim.
8.3.
Beoordeling
De goederen die op 23 april 2015 in de loods in Zuidland zijn aangetroffen waren afkomstig uit de winkel van de verdachte in Spijkenisse en de verdachte had ze daar (tijdelijk) opgeslagen. Deze goederen zijn op 23 april 2015 in beslaggenomen en blijkens het dossier op die datum vernietigd. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze goederen een - niet door de officier betwiste - gezamenlijke inkoopwaarde van ongeveer € 25.000,00 hadden.
De rechtbank kan ten aanzien van de goederen geen beslissing nemen omdat die goederen reeds zijn vernietigd waardoor het beslag op die goederen is beëindigd.
Gezien de (vrijsprekende) beslissing van de rechtbank ten aanzien van dit feit, had teruggave van deze goederen aan verdachte door het Openbaar Ministerie plaats dienen te vinden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
honderdtwintig (120) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
honderdzestien (116) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
58 dagen;
bepaalt dat
deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 september 2015 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door (meermalen) (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2015 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
(Artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 23 april 2015 te
Zuidland, gemeente Nissewaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- een koolstoffilter en/of
- één of meerdere ventilator(en) en/of
- een "root crusher" en/of
- een slakkenhuis en/of
- één of meerdere jerrycan(s) en/of fles(sen) groeimiddel(en) en/of
- één of meerdere transformator(en) en/of
- een schakelbord en/of
- één of meerdere armatu(u)r(en) en/of
- een droogrek en/of
- één of meerdere bamboestok(ken) en/of
- een aggregaat en/of
- een kachel en/of
- een assimilatielamp,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(ten) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
(Artikel 11a Opiumwet) (parketnummer 10/721083-16)
(Artikel 11 lid 3 Opiumwet)
(Artikel 11 lid 5 Opiumwet)