3.12.Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25.
Op grond van het tweede lid wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
Op grond van het achtste lid kan verweerder afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van het tiende lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
In het Boetebesluit zijn nadere regels gesteld over de hoogte van de boete.
In artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit is bepaald dat indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht worden genomen.
In artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit is bepaald dat indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
In artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit is bepaald dat bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
In artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit is bepaald welke criteria in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten.
In de Beleidsregel is het beleid bij de oplegging van een boete als bedoeld in het Boetebesluit vastgelegd.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de bestuurlijke boete, behoudens de gevallen waarin het UWV geen gebruik maakt van de schriftelijke waarschuwingsbevoegdheid en de bestuurlijke boete vaststelt op basis van een gefixeerd bedrag of het UWV de bestuurlijke boete verlaagt in verband met draagkracht, berekend door middel van een percentage van het basisboetebedrag. Het basisboetebedrag is gelijk aan het benadelingsbedrag of, indien er sprake is van recidive, gelijk aan 150% van het benadelingsbedrag.
In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat om tot een evenredige boete te komen de bestuurlijke boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval, zoals bedoeld in artikel 5:46, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het derde lid is bepaald dat in de wet de maximale boete is vastgesteld en in het Boetebesluit uitgangspunten zijn gegeven voor een evenredige boeteoplegging. In aanvulling hierop hanteert het UWV de in het derde lid genoemde uitgangspunten.
In artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregel is vervolgens bepaald dat indien de financiële omstandigheden waarin betrokkene verkeert daartoe aanleiding geven, het UWV de bestuurlijke boete verlaagt.
In het tweede lid is bepaald dat verlaging van de bestuurlijke boete plaatsvindt door de aflossingscapaciteit per maand te vermenigvuldigen met het aantal maanden, gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid. Dit aantal is:
a. in geval van opzet 24 maanden;
b. in geval van grove schuld 18 maanden;
c. in geval van verwijtbaarheid 12 maanden;
d. in geval van verminderde verwijtbaarheid 6 maanden;
e. in geval van geringe verwijtbaarheid 2 maanden