In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2017, staat de vraag centraal of de gedaagde, die handelt in tweedehands auto-onderdelen, onrechtmatig heeft gehandeld door onderdelen in te kopen die afkomstig zijn uit gestolen voertuigen. De eiser, de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV), stelt dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of heling, en niet heeft voldaan aan de administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 juni 2016 de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door VbV, omdat niet duidelijk was of VbV gerechtigd is om in rechte op te treden namens alle schadelijdende partijen.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel er auto-onderdelen zijn aangetroffen op het bedrijfsterrein van de gedaagde die afkomstig zijn uit gestolen voertuigen, er geen bewijs is dat de gedaagde zelf heeft gestolen. De vordering van VbV op basis van diefstal of heling kan daarom niet worden toegewezen. De rechtbank onderzoekt vervolgens of de administratieplicht uit artikel 437 Sr. ook geldt voor inkopers van auto-onderdelen. De rechtbank concludeert dat deze kwestie nog niet voldoende aan de orde is geweest en geeft VbV de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag of artikel 437 Sr. een wettelijke administratieplicht voor professionele inkopers van auto-onderdelen inhoudt. De gedaagde krijgt de kans om hierop te reageren. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling.