ECLI:NL:RBROT:2017:7250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
C/10/527689 / HA ZA 17-524
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale rechtszaak over ontslag en onrechtmatige concurrentie

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Voerman International Moskou B.V. en een gedaagde die in Rusland woonachtig is. Voerman vorderde dat de rechtbank zich bevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vorderingen die zij tegen de gedaagde had ingesteld, die onder andere betrekking hadden op een ontslag op staande voet en onrechtmatige concurrentie. De rechtbank diende te beoordelen of zij internationaal bevoegd was, gezien de gedaagde geen woonplaats in Nederland had. Voerman stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van de Brussel Ibis-Verordening, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat hij feitelijk in Rusland verbleef.

De rechtbank concludeerde dat Voerman onvoldoende had aangetoond dat de gedaagde woonplaats had in Nederland, ondanks dat hij ingeschreven stond op een adres in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de Brussel Ibis-Verordening niet van toepassing was, omdat de gedaagde niet in Nederland woonde. Voerman had niet voldaan aan de stelplicht om te bewijzen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Voerman tegen de gedaagde. Voerman werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/527689 / HA ZA 17-524
Vonnis in incident van 20 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOERMAN INTERNATIONAL MOSKOU B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. R.W.M.L. Delissen te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende, althans ingeschreven te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Voerman en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2017, met dertien producties;
  • de beslagstukken van Voerman;
  • de conclusie van antwoord tevens exceptie van onbevoegdheid, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.

2.Het gevorderde in de hoofdzaak

2.1.
Voerman vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] op 13 juli 2016 op staande voet is ontslagen en dat dit ontslag rechtens onaantastbaar is geworden;
II. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens Voerman heeft gehandeld en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Voerman geleden en te lijden schade;
III. [gedaagde] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot voldoening aan Voerman van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW jo. artikel 7:677 lid 3 sub a 6W ter hoogte van € 5.249,74 bruto, althans van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
IV. [gedaagde] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot voldoening aan Voerman van een schadevergoeding ter hoogte van € 132.268,-- op grond van artikel 7:661 lid 1 BW, dan wel op grond van onrechtmatige daad, althans van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
V. [gedaagde] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot voldoening aan Voerman van een schadevergoeding ter hoogte van € 10.000,-- op grond van onrechtmatige daad, meer specifiek onrechtmatige werknemersconcurrentie, althans van een in goede justitie vast te stellen bedrag;
VI. [gedaagde] veroordeelt zich in de toekomst te onthouden van het op onrechtmatige wijze beconcurreren van Voerman, in welke vorm dan ook, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of per deel van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
VII. [gedaagde] veroordeelt iedere verwijzing op zijn LinkedIn-account naar Voerman te verwijderen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of per deel van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
VIII. [gedaagde] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.175,-- exclusief BTW, en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, althans ter hoogte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan bultengerechtelijke- en nakosten;
IX. [gedaagde] veroordeelt In de kosten van deze procedure.
2.2.
Hieraan legt Voerman de volgende stellingen - samengevat - ten grondslag:
  • Voerman is gespecialiseerd in de mondiale verhuis- en relocatieindustrie;
  • [gedaagde] is op 1 november 2012 bij Voerman in dienst getreden; hij was daar uiteindelijk werkzaam in de functie van ‘branch manager’ binnen de vestiging van Voerman in Moskou, Rusland; vanuit die functie was hij onder meer verantwoordelijk voor de inklaringsprocedure ten aanzien van de invoer van goederen in Rusland;
  • Wegens geconstateerde onregelmatigheden bij deze inklaring van goederen in Rusland is [gedaagde] uiteindelijk op 13 juli 2016 op staande voet ontslagen;
  • Verder is aan het licht gekomen dat [gedaagde] zich vervolgens schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige werknemersconcurrentie;
  • Als gevolg van deze gedragingen van [gedaagde] heeft Voerman schade geleden, waarvoor hij aansprakelijk is;
  • Op 10 november 2016 heeft Voerman de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag om verlof verzocht tot het ten laste van [gedaagde] leggen van conservatoir beslag op roerende zaken (onder de schuldeiser zelf) ex artt. 700 e.v. jis. 724 Rv; deze voorzieningenrechter heeft dit verlof verleend op 11 november 2016; als gevolg hiervan heeft de Nederlandse rechter ex artt. 767 jo. 10 Rv rechtsmacht kennis te nemen van de vorderingen van Voerman;
  • Blijkens verificatie van het Basisregister Personen staat [gedaagde] ingeschreven te (3011 XA) Rotterdam, aan het adres Bierstraat 187, zodat de rechtbank Rotterdam bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Voerman.

3.Het bevoegdheidsgeschil

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van Voerman kennis te nemen.
3.2.
Hieraan legt [gedaagde] ten grondslag dat hij geen woonplaats heeft in Nederland.
3.3.
Voerman voert verweer en concludeert tot bevoegdverklaring van deze rechtbank, met veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten in het bevoegdheidsincident en in de nakosten.
3.4.
Voor zover zij relevant zijn, komen de argumenten van Voerman hieronder bij de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
[gedaagde] is voor Voerman werkzaam geweest in Moskou, Rusland, en heeft daar volgens Voerman onrechtmatig jegens Voerman gehandeld. Voerman stelt, maar [gedaagde] bestrijdt, dat deze rechtbank internationaal bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
4.2.
De onderhavige zaak is een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 Brussel Ibis-Vo (Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Deze verordening is derhalve materieel van toepassing. Ook temporeel is deze verordening van toepassing, omdat de vorderingen zijn ingesteld na 10 januari 2015 (artikel 66 Brussel Ibis-Vo).
4.3.
De vraag is echter of deze verordening ook formeel van toepassing is.
Artikel 6 lid 1 Brussel Ibis-Vo bepaalt: “
Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd artikel 18, lid 1, artikel 21, lid 2, en de artikelen 24 en 25.
Dat zich een vordering als bedoeld in artikel 18 lid 1, een situatie als bedoeld in artikel 21 lid 2, een exclusieve-bevoegdheidsgrond in de zin van artikel 24 dan wel een (exclusieve) forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel Ibis-Vo voordoet, is gesteld noch gebleken.
Bij gebreke daarvan kan van formele toepasselijkheid van de Brussel Ibis-Vo slechts sprake zijn indien [gedaagde] woonplaats heeft in een EU-lidstaat (behoudens Denemarken), zo volgt uit artikel 4 lid 1 Brussel Ibis-Vo (in verbinding met de considerans onder 41).
4.4.
Voerman stelt maar [gedaagde] betwist dat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland.
Om vast te stellen of [gedaagde] , een natuurlijk persoon, woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 4 lid 1 Brussel Ibis-Vo, dient Nederlands intern recht te worden toegepast (art. 62 lid 1 Brussel Ibis-Vo).
In artikel 1:10 lid 1 BW is bepaald dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede bevindt, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Volgens vaste rechtspraak wordt met woonstede gedoeld op de plaats waar iemand daadwerkelijk bestendig zijn hoofdverblijf heeft, waar hij geregeld ’s nachts slaapt, van waaruit hij zijn zaken behartigt en zijn eigendommen beheert, en waartoe hij na bezigheden steeds terugkeert (vgl. HR 19 januari 1880, W 4475).
4.5.
Nu [gedaagde] de rechtsmacht van de Nederlandse rechter (gemotiveerd) heeft betwist, rust op Voerman de plicht te stellen en te onderbouwen dat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:10 lid 1 BW.
De enige concrete stelling waar Voerman de woonplaats van [gedaagde] in Nederland op baseert, is het ingeschreven staan van [gedaagde] op het adres Bierstraat 187 in Rotterdam.
[gedaagde] erkent dat hij in Nederland is ingeschreven maar betoogt dat hij feitelijk permanent in Rusland verblijft.
Hoewel Voerman dit bij antwoord in het incident betwist en aanvoert dat [gedaagde] onlangs in ieder geval nog een geruime tijd in Nederland heeft verbleven, heeft Voerman zelf al op het voorblad van de dagvaarding vermeld dat [gedaagde] op het aldaar vermelde adres staat ingeschreven maar feitelijk verblijft op een bepaald ander adres in Moskou.
Bij deze stand van zaken heeft Voerman onvoldoende gesteld dat en onderbouwd waarom [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland.
Hieruit volgt dat dit geschil niet valt binnen het formele toepassingsbereik van de Brussel Ibis-Vo, zodat de rechtbank aan deze verordening reeds hierom geen internationale bevoegdheid kan ontlenen.
4.6.
Feiten die zouden kunnen leiden tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van een bijzonder verdrag of op de in Boek 1, Titel 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde rechtsmachtgronden zijn niet gebleken.
4.7.
Het standpunt van Voerman dat deze rechtbank bevoegd is op grond van artikel 10 Rv in verbinding met artikel 767 Rv wordt verworpen.
Krachtens artikel 767 Rv kan bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen de eis in de hoofdzaak worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde beslag heeft verleend.
Voerman heeft niet gesteld of onderbouwd dat zich het geval voordoet dat een andere weg ontbreekt om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen. In zoverre heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan.
Daarbij komt dat in het onderhavige geval, naar niet in geschil is, de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verlof tot het gelegde beslag heeft gelegd. Het beslagverlof van de Haagse voorzieningenrechter van 11 november 2016 kan derhalve niet leiden tot bevoegdheid van deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam. Dat artikel 10 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in het geval bedoeld in artikel 767 Rv brengt, anders dan Voerman lijkt te menen, niet mee dat (ook) de rechtbank Rotterdam ter zake relatief bevoegd is.
4.8.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en deze rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Voerman tegen [gedaagde] .
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Voerman in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak worden begroot op
€ 452,-- aan salaris advocaat (1 punt in Liquidatietarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering van Voerman tegen [gedaagde] ;
veroordeelt Voerman in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak worden begroot op
€ 452,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017.
901/1885