ECLI:NL:RBROT:2017:7279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
C/10/533791 / KG ZA 17-950
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van lading in kort geding met betrekking tot isotanks Methyl Methacrylate

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Arpadis Benelux N.V. en verschillende gedaagden, waaronder Henan Harvest International Co. Ltd. en Bulkhaul Limited. De zaak betreft een geschil over de verkoop van isotanks met Methyl Methacrylate, een product met een beperkte houdbaarheid van zes maanden. Arpadis had beslag gelegd op de isotanks en vorderde machtiging om de lading te verkopen, omdat het geschil met Henan niet op korte termijn kon worden opgelost. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel er geen wettelijke basis was voor de verkoop, de belangen van alle betrokken partijen dienden te worden gewaarborgd. De rechter verleende Arpadis de gevraagde machtiging tot verkoop, onder voorwaarden die door de partijen waren besproken. De opbrengst van de verkoop zal in een consignatiekas worden gestort, en de kosten van verkoop, vervoer en opslag dienen eerst uit de opbrengst te worden voldaan. De rechter besloot dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, aangezien geen van de partijen zich had verzet tegen de verkoop van de lading.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/533791 / KG ZA 17-950
Vonnis in kort geding van 7 september 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ARPADIS BENELUX N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van de Velde,
tegen

1.de rechtspersoon naar vreemd recht HENAN HARVEST INTERNATIONAL CO. LTD,

gevestigd te Zhengzhou, China,
gedaagde,
advocaten mrs. J.H. Meerburg en R.M. Bosch van Rosenthal,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
SHANGHAI CHANNEL I/E CO. LTD.,
gevestigd te Shanghai, China,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
BULKHAUL LIMITED,
gevestigd te Middlesbrough, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. M. Verhagen,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
KAWASAKI KISEN KAISHA LTD,
gevestigd te Tokio, Japan,
gedaagde,
advocaat mr. M. Wattel,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
EHS TANK CONTAINER LOGISTICS CO. LTD,
gevestigd te Shanghai, China,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Arpadis (voor eiseres), Henan (voor gedaagde sub 1.), Shanghai Channel (voor gedaagde sub 2.), Bulkhaul (voor gedaagde sub 3.), K-line (voor gedaagde sub 4.) en EHS (voor gedaagde sub 5.) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties van Arpadis
  • de producties van Bulkhaul
  • de mondelinge behandeling op 28 augustus 2017
  • het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen gedaagden verleende verstek
  • de pleitnota van Arpadis
  • de pleitnota van Henan
  • de pleitnota van Bulkhaul
  • de pleitnota van K-line.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Arpadis als koper en Henan als verkoper zijn koopovereenkomsten gesloten voor de verkoop van een aantal isotanks Methyl Methacryulate. Methyl Methacryulate is een product dat, vanaf de productiedatum, circa zes maanden houdbaar is.
2.2.
Tussen Arpadis en Henan is na het sluiten van voornoemde overeenkomsten een geschil ontstaan.
Arpadis stelt een vordering tot schadevergoeding te hebben op Henan uit hoofde van een op 16 juni 2017 ontbonden koopovereenkomst terzake levering van isotanks Methyl Methacryulate.
Henan stelt een vordering op Arpadis te hebben, wegens annulering van een koopovereenkomst terzake isotanks Methyl Methacryulate door Arpadis op 13 juni 2017.
2.3.
Op 27 mei 2017 zijn vijf isotanks, met de nummers BLKU 1261269, BLKU 2542912, BLKU 2518855, BLKU 2505550 en BLKU 1257038 (hierna: de isotanks), met Methyl Methacryulate (hierna: de lading) aan boord van de Mackinac Bridge geladen voor vervoer van de isotanks van Shanghai naar Antwerpen.
K-Line trad op als overeengekomen vervoerder van de isotanks. Bulkhaul staat op de vrachtbrief genoemd als ontvanger.
2.4.
Arpadis heeft, krachtens een beslagverlof van de voorzieningenrechter te Rotterdam d.d. 20 juni 2017, op 23 juni 2017 beslag tot afgifte van de isotanks gelegd te Rotterdam.
Arpadis stelde in het verzoekschrift onder meer dat zij had begrepen dat de Mackinac Bridge niet de haven van Antwerpen zou aandoen, maar die van Rotterdam en dat zij rechthebbende was op de isotanks.
2.5.
Op 30 juni 2017 heeft Arpadis krachtens een beslagverlof van de voorzieningenrechter te Rotterdam van die datum (tevens) conservatoir beslag gelegd op de isotanks, tot zekerheid voor in 2.2 genoemde vordering tot schadevergoeding uit hoofde van de ontbonden koopovereenkomst.
In het verzoekschrift werd door Arpadis tevens verlof gevraagd voor het aanstellen van een gerechtelijke bewaarder. Dat verlof is voorlopig verleend, waarbij de voorzieningenrechter heeft beslist dat wat betreft de verzochte gerechtelijke bewaring een definitieve beslissing zal worden genomen na het horen van partijen en eventuele belanghebbenden.
2.6.
K-Line heeft in kort geding opheffing van de voornoemde beslagen gevorderd.
Bij vonnis van 28 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het beslag tot afgifte van de isotanks opgeheven, kort gezegd en onder meer, omdat in het kader van de in 2.4 opgenomen stelling verzuimd is de voorzieningenrechter erover te informeren dat de Mackinac Bridge een lijndienst vaart, en dat na Rotterdam eerst Hamburg en vervolgens Antwerpen zou worden aangedaan.
Het conservatoir beslag tot zekerheid is niet opgeheven, kort gezegd omdat ter zake het tweede beslagverzoek in de visie van de voorzieningenrechter geen sprake was van strijd met art. 21 Rv en geen sprake was van misbruik van bevoegdheid.
2.7.
Arpadis en Henan hebben in het kader van het geschil gepoogd een schikking te bereiken. Dat is niet gelukt.
2.8.
Arpadis heeft, na het verkrijgen van het voorlopig verlof hiertoe, geen gerechtelijke bewaarder aangesteld. De isotanks en lading staan sinds 23 juni 2017 opgeslagen bij de stuwadoor van K-Line, Rotterdam World Gateway B.V. (hierna: RWG).
De pincodes van de isotanks zijn in het bezit van K-line. K-line heeft, zoals ook werd overwogen in het vonnis van 28 juli 2017, een retentierecht op de beslagen lading voor zover zij kosten heeft gemaakt vanwege het beslag.
De in ontvangst name van de isotanks door Bulkhaul, als ontvanger volgens de vrachtbrief en tevens agent voor EHS en verhuurder van de isotanks, wordt door het beslag verhinderd. De wederpartij van Bulkhaul ter zake de huurovereenkomst is EHS.

3.Het geschil

3.1.
Arpadis vordert – kort weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Arpadis te machtigen de lading in de isotanks met de nummers BLKU 12611269 (de voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld wordt nummer BLKU 1261269), BLKU 2542912, BLKU 2518855, BLKU 2505550 en BLKU 1257038 te doen verkopen door Van Ameyde Marine B.V.;
II. te bepalen dat de opbrengst van de verkoop in de plaats treedt van de lading, als zekerheid voor de vordering van Arpadis, en dient te worden overgemaakt naar de derdenrekening van de advocaat van Arpadis;
III. te bepalen dat van de opbrengst uitkering pas plaatsvindt na definitieve verdeling zoals vastgesteld door een regeling tussen partijen of een rechterlijke uitspraak over de verdeling;
IV. gedaagden te veroordelen de openbare verkoop te gehengen en te gedogen;
V. K-line te bevelen de pincodes van de isotanks te verschaffen aan Arpadis;
VI. gedaagden te bevelen mee te werken aan de gerechtelijke bewaring van de isotanks;
VII. gedaagden te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Henan, Bulkhaul en K-Line voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat sprake is van een situatie waarin beslag is gelegd op een lading Methyl Methacrylate met beperkte houdbaarheid, terwijl duidelijk is dat het geschil tussen Henan en Arpadis niet op korte termijn zal zijn beslecht.
Arpadis en Henan stellen beide dat zij een vordering hebben op de ander. Blijkens hun standpunten in dit kort geding staan zij lijnrecht tegenover elkaar als het gaat om wie op welk moment zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting en welke consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden. Wie van partijen gelijk heeft/krijgt zal sterk afhangen van de feiten en bewijslevering, terwijl onderzoek naar de feiten in kader van deze procedure gelet op het beperkte karakter daarvan niet mogelijk is. Zoals ter zitting is besproken zal daarnaast op het geschil (mogelijk) Chinees recht van toepassing zijn.
Het is in dit kort geding onmogelijk op de uitkomst van een eventuele bodemprocedure ter beslechting van het geschil vooruit te lopen, terwijl niet te verwachten is dat op korte termijn een uitspraak in een bodemprocedure kan worden verkregen.
Van de zes maanden die de lading Methyl Methacrylate houdbaar zou zijn, is in elk geval reeds een periode van ruim drie maanden verstreken, uitgaande van de datum op 27 mei 2017 als de datum waarop de Methyl Methacrylate aan boord van de Mackinac Bridge is geladen.
4.2.
Bovendien is sprake van een situatie waarin, zolang het beslag voortduurt, de kosten voor de opslag van de isotanks en lading oplopen. Die opslagkosten zijn reeds aanzienlijk. Daarnaast zijn de belangen van partijen niet zijn gelegen bij het product op zich, maar bij de waarde die het product vertegenwoordigt, terwijl er rekening moet worden gehouden met de vermindering van de waarde van de lading wegens de beperkte houdbaarheidstermijn.
4.3.
In deze omstandigheden ligt het in de rede de lading te gelde te maken op zodanige wijze dat zoveel mogelijk de gerechtvaardigde belangen van alle mogelijk belanghebbenden gewaarborgd worden.
Hoewel de wettelijke ingang voor het verstrekken van een machtiging tot verkoop van lading in de onderhavige situatie strikt genomen ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de belangen van partijen, aanleiding om analoog aan hetgeen wel in de wet is geregeld (in artikel 8:491 BW) een dergelijke machtiging te verstrekken.
In dit verband is mede van belang dat in feite geen van de verschenen gedaagden bezwaren kenbaar heeft gemaakt tegen de verkoop van de lading.
Voor zover ter zitting wel is aangevoerd dat het verzoek bij verzoekschrift had moeten worden gedaan, overweegt de voorzieningenrechter dat in beginsel, in lijn met de in de wet geregelde gevallen, was aangewezen het verzoek tot machtiging tot verkoop van lading in een verzoekschrift op te nemen. Nu echter sprake is van een dagvaardingsprocedure waarbij alle bekende belanghebbenden in de procedure zijn betrokken, ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de rede, gelet op de kenbare belangen van alle betrokkenen, de vordering op die grond zonder meer af te wijzen. Dat zal de voorzieningenrechter dus ook niet doen.
4.4.
De in de procedure verschenen belanghebbenden zijn het er erover eens dat het wenselijk is de lading te verkopen en geen van hen heeft bezwaar tegen de voorgestelde partij die daarmee zal worden belast, namelijk Van Ameyde Marine B.V. te Rotterdam.
De vordering zal in die zin worden toegewezen.
4.5.
Aan de machtiging tot verkoop zullen de volgende voorwaarden worden verbonden. Ter zitting hebben partijen over deze voorwaarden in belangrijke mate reeds overeenstemming bereikt.
de openbare verkoper zal de kwaliteit van de lading voor de verkoop vaststellen (of laten vaststellen) en aan de potentiële kopers kenbaar maken;
de openbare verkoper zal de verkoop deugdelijk en openbaar aankondigen en potentiële kopers minimaal een week de tijd geven een bod uit te brengen;
de openbare verkoper verkoopt tegen de hoogste prijs;
de opbrengst van de verkoop zal in de consignatiekas worden gestort (als bedoeld in artikel 8:491, leden 3 en 4 BW).
4.6.
Opmerking verdient dat de voorzieningenrechter thans niet met zekerheid kan vaststellen dat of Arpadis of Henan of een derde gerechtigd zal blijken te zijn tot (welk deel van) de opbrengst. Het ligt in de rede dat de partij die aanspraak meent te kunnen maken op de in de consignatiekas gestorte opbrengst (bijvoorbeeld Arpadis of Henan) een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van een bevoegde rechter toont, waaruit volgt dat die partij als gerechtigde dient te worden aangemerkt, met dien verstande dat uitkering tevens mogelijk zou moeten zijn op basis van een tussen alle betrokken belanghebbenden overeen te komen minnelijke regeling. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat ingevolge artikel 8:291 lid 4 BW de in de consignatiekas gestorte opbrengst in plaats treedt van de zaken.
4.7.
Ten aanzien van de door Arpadis en Henan voorgestelde voorwaarde E. overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Partijen twisten over de exacte formulering en de juiste uitleg van deze voorwaarde, die betreft de kosten die uit de opbrengst moeten worden voldaan, alvorens die wordt gestort in de consignatiekas.
Het primaire standpunt van Arpadis en Henan is dat voordat de opbrengst van de verkoop in de consignatiekas wordt gestort, de verkoopkosten en de werkelijke kosten van opslag aan K-line uit de opbrengst worden voldaan, dat wil zeggen de kosten die RWG daadwerkelijk bij K-Line in rekening brengt en niet de kosten die K-Line vervolgens factureert aan Bulkhaul op basis van een tussen K-Line en Bulkhaul gesloten contract.
Het subsidiaire standpunt van Arpadis en Henan is, dat Arpadis voor de overige kosten waarop K-Line meent recht op te hebben op grond van haar overeenkomst met Bulkhaul, een bankgarantie stelt, zoals door Arpadis wordt aangeboden in de dagvaarding.
Het meer subsidiaire standpunt van Arpadis en Henan komt overeen met het standpunt van K-Line en Bulkhaul dat de gebruikelijke kosten, zoals door deze door K-Line aan Bulkhaul worden gefactureerd, op grond van de geldende contractuele voorwaarden, uit de opbrengst worden voldaan, alvorens de opbrengst wordt gestort in de consignatiekas.
Nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de uitleg van de redelijke kosten, die in mindering kunnen worden gebracht op de opbrengst, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te beslissen dat voor zover wel overeenstemming bestaat – wat betreft de kosten die RWG daadwerkelijk bij K-Line in rekening brengt en niet de kosten die K-Line vervolgens factureert aan Bulkhaul op basis van een tussen K-Line en Bulkhaul gesloten contract – deze uit de verkoopopbrengst zullen worden voldaan.
Voor het verschil tussen dit bedrag en het door K-Line opgegeven bedrag zal Arpadis zekerheid moeten stellen. Voor dit deel van de kosten kan niet zonder meer worden aangenomen dat het retentierecht van K-Line daarop betrekking heeft. De voorzieningenrechter dient thans echter met betrekking tot de verkoop van de zaken een beslissing te geven, een voorziening mogelijk te maken, waardoor zoveel mogelijk de belangen van alle mogelijk belanghebbenden gewaarborgd worden. Dat maakt het onwenselijk dat in het kader van deze summiere procedure wordt vooruit gelopen op de inhoudelijke beoordeling van de pretenties van K-line voor zover deze door Arpadis en Henan gemotiveerd betwist zijn. Betrokkenen kunnen hun geschilpunten hieromtrent na zekerheidstelling door Arpadis voorleggen aan de bevoegde (bodem)rechter, voor zover zij niet staat zouden blijken hiervoor alsnog in minnelijk overleg een oplossing te vinden.
4.8.
Het voorgaande maakt dat voorwaarde E. in het dictum zal worden geformuleerd als volgt:
E. Voordat de opbrengst van de verkoop in de consignatiekas wordt gestort zullen alle verkoop-, vervoers- en opslagkosten, zoals door RWG aan K-Line en door de openbare verkoper in rekening gebracht, uit de opbrengst worden voldaan. Voor wat betreft het deel van de door K-Line gepretendeerde kosten die door Arpadis betwist zijn, zal door Arpadis adequate zekerheid dienen te worden gesteld, tenzij partijen hierover alsnog overeenstemming bereiken.
4.9.
Bulkhaul heeft in dit geding aangevoerd dat zij houdster wordt van de containers, zodra deze worden vrijgesteld door K-Line. Vanaf het moment van vrijgave zal zij direct een retentierecht verkrijgen voor opslagkosten, aldus Bulkhaul.
Daarnaast stelt Bulkhaul een vordering te hebben, omdat zij de verhuurder is van de containers en de containers door het beslag met vertraging worden terug geleverd. Die vordering bedraagt USD 50,00 per dag per container sedert 8 juli 2017.
Ook verwacht zij een vordering te verkrijgen wegens schoonmaakkosten, als zal blijken dat de containers niet schoon worden terug geleverd.
Bulkhaul heeft aangevoerd dat gelet hierop grond bestaat te oordelen dat haar kosten en de demurrage bij verkoop van de lading met voorrang uit de opbrengst zullen worden voldaan.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding van het betoog van Bulkhaul als volgt. Uit de stellingen van Bulkhaul blijkt niet dat zij thans reeds over een retentierecht beschikt. De stelling dat zij een retentierecht zal verkrijgen, zodra K-Line de isotanks vrijgeeft, is in zoverre beperkt relevant dat aangenomen moet worden dat het beslag die vrijgave verhindert en de vordering een machtiging te verstrekken tot verkoop zal worden toegewezen. Tot vrijgave aan Bulkhaul zal het dus niet (meer) komen, terwijl Bulkhaul op dit moment geen juridische grondslag lijkt te hebben voor een vordering. Het enkele feit dat zij eigenaar en verhuurder is van de containers is onvoldoende om aan te nemen dat de gepretendeerde vordering wegens demurrage, die zij met haar contractspartij EHS is overeengekomen, in mindering dient te strekken op de verkoopopbrengst van de lading. Ditzelfde geldt voor een eventuele toekomstige vordering voor schoonmaakkosten.
4.11.
Zoals hiervoor overwogen zal het gevorderde analoog met het bepaalde in artikel 8:491 BW worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
Nu lid 4 van dat artikel luidt:
“De in de consignatiekas gestorte opbrengst treedt in de plaats van de zaken”, komt de vordering II. niet voor toewijzing in aanmerking.
Nu de voorzieningenrechter zal gelasten dat de opbrengst van het verkochte in de consignatiekas zal worden gestort, teneinde zoveel mogelijk de belangen van alle mogelijk belanghebbenden te waarborgen, zijn ook de vorderingen onder III. V en VI niet toewijsbaar. Zoals partijen ter zitting zijn overeengekomen zullen de isotanks tot het moment van verkoop blijven staan bij RWG.
4.12.
De vordering alle gedaagden te veroordelen de openbare verkoop te gehengen en te gedogen zal worden toegewezen, met dien verstande dat Arpadis eerst de in dit vonnis genoemde adequate zekerheid ten behoeve van K-line zal dienen te stellen. Voor zover de afgifte van de pincodes door K-line nodig is om de beoogde verkoop mogelijk te maken, valt deze afgifte onder de veroordeling de verkoop te gehengen en te gedogen.
4.13.
Gelet op het feit dat geen van de verschenen partijen zich heeft verzet tegen de verkoop van de lading op zich en alle partijen het eens zijn met de gerechtelijke verkoop van de Methyl Methacrylate, waarvoor een machtiging van de voorzieningenrechter nodig is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding geen proceskostenveroordeling op te leggen.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden EHS en Shanghai Channel;
5.2.
verleent Arpadis machtiging om analoog aan het in artikel 8:491 BW bepaalde de in de lading in de isotanks met de nummers BLKU 1261269, BLKU 2542912, BLKU 2518855, BLKU 2505550 en BLKU 1257038 te laten verkopen door Van Ameyde Marine B.V. te Rotterdam, onder de voorwaarden:
de openbare verkoper zal de kwaliteit van de lading voor de verkoop vaststellen (of laten vaststellen) en aan de potentiële kopers kenbaar maken;
de openbare verkoper zal de verkoop deugdelijk en openbaar aankondigen en potentiële kopers minimaal een week de tijd geven een bod uit te brengen;
de openbare verkoper verkoopt tegen de hoogste prijs;
5.3.
bepaalt dat de opbrengst van die verkoop wordt gestort in de consignatiekas en op die wijze ten behoeve van de daarop rechthebbenden ter beschikking wordt gehouden, zulks onder de voorwaarde dat voordat de opbrengst van de verkoop in de consignatiekas wordt gestort alle verkoop-, vervoers- en opslagkosten, zoals door RWG aan K-Line en door de openbare verkoper in rekening gebracht, uit de opbrengst worden voldaan, met dien verstande dat voor wat betreft het deel van de door K-Line gepretendeerde kosten dat door Arpadis betwist is, door Arpadis adequate zekerheid zal moeten worden gesteld, tenzij partijen hierover alsnog overeenstemming bereiken;
5.4.
veroordeelt alle gedaagden de openbare verkoop te gehengen en te gedogen.
Voor zover de afgifte van de pincodes door K-line nodig is om die verkoop mogelijk te maken, valt deze afgifte onder deze veroordeling, een en ander met dien verstande dat Arpadis gehouden is ten behoeve van K-line eerst adequate zekerheid te stellen als hiervoor onder 5.3 genoemd;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.
1634/1729