In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van onbetaalde facturen door de gedaagde, die ook haar voormalige cliënt is. De eiseres heeft in de periode van 2006 tot 2013 juridische werkzaamheden verricht voor de gedaagde en heeft hiervoor diverse declaraties gestuurd, die niet zijn voldaan. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met het argument dat de vordering is verjaard. De rechtbank overweegt dat de vordering op 17 september 2008, de datum van faillissement van de gedaagde, opeisbaar is geworden. De verjaringstermijn is volgens de Faillissementswet voortgezet tot zes maanden na het einde van het faillissement, dat op 12 november 2013 is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de verjaringstermijn op 12 mei 2014 is voltooid, maar dat de eiseres haar vordering tijdig heeft gestuit door deze bij de curator in te dienen en later een betalingsregeling te treffen met de gedaagde. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde gehouden is tot betaling van de openstaande declaraties, met uitzondering van een deel dat betrekking heeft op een zaak waarin de eiseres niet naar behoren heeft gehandeld. In reconventie vordert de gedaagde schadevergoeding van de eiseres, stellende dat zij als pandhouder tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet aansprakelijk is, omdat zij niet verantwoordelijk was voor het stuiten van de verjaring van de verpande vordering. De vorderingen van de gedaagde worden afgewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres grotendeels toe, met veroordeling van de gedaagde in de proceskosten.