ECLI:NL:RBROT:2017:7330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
C/10/501034 / HA ZA 16-447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom van collecteurriolen in relatie tot appartementencomplex en eengezinswoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vereniging Hof van Heden Hoogvliet en de Gemeente Rotterdam en Stichting Vestia. De zaak betreft de eigendom van twee collecteurriolen die zijn gelegen nabij een appartementencomplex en een aantal eengezinswoningen. In een eerder tussenvonnis was reeds geoordeeld dat de collecteurriolen geen bestanddeel zijn van het gemeentelijk riool. De rechtbank heeft nu geoordeeld dat de collecteurriolen naar verkeersopvattingen moeten worden aangemerkt als bestanddeel van het appartementencomplex en dat de eigenaars van het appartementencomplex ook eigenaars zijn van de collecteurriolen op grond van artikel 5:3 BW. De rechtbank heeft de vorderingen van Vestia toegewezen en de proceskosten verdeeld tussen de partijen. De uitspraak verduidelijkt de eigendomssituatie van de collecteurriolen en bevestigt dat deze essentieel zijn voor de functionaliteit van de woningen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/501034 / HA ZA 16-447
Vonnis van 20 september 2017
in de zaak van
de vereniging
HOF VAN HEDEN HOOGVLIET,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M. Rus-van der Velde,
2. de stichting
STICHTING VESTIA,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.J. Linker te Rotterdam,
in welke zaak, op de voet van artikel 118 Rv, als derden zijn opgeroepen:

1.[persoon 1] ,

wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
2.
[persoon 2],
wonende te Hoogvliet Rotterdam,
niet verschenen,
3.
[persoon 3],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
4.
[persoon 4],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
5.
[persoon 5],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,

6.[persoon 6] ,

wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
7.
[persoon 7],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
8.
[persoon 8],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
9.
[persoon 9],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
10.
[persoon 10],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
11.
[persoon 11],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom,
12.
[persoon 12],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
13.
[persoon 13],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
14.
[persoon 14],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
15.
[persoon 15],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
16.
[persoon 16],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
17.
[persoon 17],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
18.
[persoon 18]
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom,
19.
[persoon 19],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
20.
[persoon 20],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
21.
[persoon 21],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,

22.[persoon 22] ,

wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
23.
[persoon 23],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
24.
[persoon 24],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
25.
[persoon 25],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
26.
[persoon 26],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
27.
[persoon 27],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland,
28.
[persoon 28],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland,
29.
[persoon 29],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
30.
[persoon 30],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland,
31.
[persoon 31],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
32.
[persoon 32],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
33.
[persoon 33],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
34.
[persoon 34],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
35.
[persoon 35],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
36.
[persoon 36],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
37.
[persoon 37],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,

38.[persoon 38] ,

wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
39.
[persoon 39],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
40.
[persoon 40],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
41.
[persoon 41],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
niet verschenen,
42. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
ELSCHOT B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als Hof van Heden. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als Gemeente Rotterdam en gedaagde sub 2 als Vestia. Van de op grond van artikel 118 Rv opgeroepen derde partijen zullen de derde partijen 27, 28 en 30 worden aangeduid als [personen 27,28 en 30] en de derde partijen 11 en 18 als [personen 11 en 18]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 december 2016, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken,
  • het exploot van 10 januari 2017, waarbij de derde partijen 1 tot en met 42 zijn opgeroepen op grond van artikel 118 Rv,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [personen 27,28 en 30] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [personen 11 en 18] ,
  • de brief van de rechtbank van 10 mei 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 juli 2017,
  • de brief van mr. Linker namens Vestia van 25 juli 2017, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie

2.1.
Tegen de niet verschenen derde partijen is verstek verleend. Nu door Hof van Heden, [personen 27,28 en 30] en [personen 11 en 18] is voortgeprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 lid 1 jo. lid 4 Rv één vonnis tussen partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Ten opzichte van de niet verschenen partijen geldt dat de vordering in beginsel wordt toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Naar vaste jurisprudentie werken de door de wel verschenen gedaagde gevoerde verweren niet in het voordeel van de gedaagde die niet is verschenen, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, NJ 2000, 290). Die situatie doet zich hier voor. Vestia vordert immers een verklaring voor recht dat het collecteurriool nabij een zestal eengezinswoningen verticaal is nagetrokken (II) alsmede dat een tweetal collecteurriolen nabij een appartementencomplex een bestanddeel vormen van het appartementencomplex (III). Tot de kadastrale percelen waarin voormelde collecteurriolen zijn gelegen zijn echter niet alleen de verschenen partijen, maar tevens de niet verschenen partijen als eigenaar gerechtigd. Toewijzing van de vorderingen jegens de niet verschenen partijen en afwijzing van de vorderingen jegens de verschenen partijen, zou leiden tot een tegenstrijdig vonnis.
2.2.
Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 7 december 2016 resteren nog de reconventionele vorderingen van Vestia onder II) en III).
2.3.
In verband met het navolgende (zie 2.14) zal de rechtbank eerst de vordering onder III) behandelen.
2.4.
De vordering onder III) heeft betrekking op de twee collecteurriolen die zijn gelegen in mandelig gebied (zie 2.3 en 2.6 van het tussenvonnis van 30 september 2015). Deze twee collecteurriolen verzamelen het vuilwater van de appartementen in het appartementencomplex. Via deze collecteurriolen wordt het vuilwater afgevoerd naar het aansluitpunt op het gemeentelijk riool dat onder de openbare weg is gelegen. In geschil is aan wie deze twee collecteurriolen in eigendom toebehoren.
2.5.
Zoals reeds is overwogen in r.o. 8.2 van het tussenvonnis van 30 september 2015 is het uitgangspunt dat de eigendom van de grond de gebouwen en werken omvat die duurzaam met de grond verenigd zijn (artikel 5:20 lid 1 BW). Een uitzondering hierop vormt het bepaalde in artikel 5:20 lid 1 sub e BW en in artikel 5:20 BW lid 2 BW.
In het tussenvonnis van 30 september 2015 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de twee collecteurriolen (en het collecteurriool als bedoeld in de vordering onder II) geen bestanddeel zijn van het gemeentelijk riool in de zin van artikel 3:4 BW. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat deze collecteurriolen ook geen net vormen in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW.
2.6.
De vraag wie eigenaar is van de twee collecteurriolen dient daarom te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 3:4 jo 5:3 BW. Beoordeeld moet worden of de twee collecteurriolen naar verkeersopvatting van artikel 3:4 lid 1 BW nagetrokken worden door het appartementencomplex.
2.7.
Vestia stelt dat de twee collecteurriolen bestanddeel zijn van het appartementencomplex, omdat – kort gezegd – de woningen in het appartementencomplex niet aan hun bestemming van woning kunnen voldoen als de bewoners daarvan hun toilet niet kunnen doorspoelen, niet kunnen douchen of de (af)was kunnen doen. [personen 27,28 en 30] sluiten zich daar in soortgelijke bewoordingen bij aan. Hof van Heden stelde zich aanvankelijk op een ander standpunt; inmiddels sluit zij zich aan bij het standpunt van Vestia.
2.8.
[personen 11 en 18] voeren daarentegen aan dat de twee collecteurriolen op grond van de hoofdregel van artikel 5:20 lid 1 BW door verticale natrekking eigendom zijn geworden van de eigenaren van het mandelige gebied waarin deze collecteuriolen gelegen zijn. Uit de literatuur noch de jurisprudentie volgt dat de collecteurriolen als bestanddeel van het appartementencomplex kunnen worden beschouwd, aldus [personen 11 en 18]
2.9.
Op grond van artikel 3:4 lid 1 BW moet als bestanddeel worden aangemerkt al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Het gaat er om of het onderdeel en het gebouw naar verkeersopvatting tezamen als één zaak moeten worden gezien. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar specifieke bestemming (HR 15 november 1991,
NJ1993/316). Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel, moet in het licht van alle omstandigheden van het geval beoordeeld worden (zie HR 28 februari 2003,
NJ2003/272 en HR 7 december 2012,
NJ2013/571).
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de twee collecteurriolen naar verkeersopvattingen te worden aangemerkt als bestanddeel van het appartementencomplex. Deze rioolleidingen zijn dienstbaar aan het appartementencomplex (vgl Van der Plank,
Natrekking door onroerende zaken (O&R nr. 94)2016/5.2.2.2). Zonder de collecteurriolen zouden de woningen in het appartementencomplex immers geen vuilwater kunnen lozen op het gemeenteriool op een naar huidige maatstaven gebruikelijke en geaccepteerde wijze. Bovendien vormen de twee collecteurriolen en het appartementencomplex naar verkeersopvattingen een constructieve eenheid (zie Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 72 (nr. 4), M.M. Seinstra, WPNR 2004/6573 alsmede Asser/Bartels & Van Velten 5 2017/90c). Bij het ontbreken van de collecteurriolen zou het appartementencomplex immers als incompleet of onvoltooid moeten worden beschouwd.
Op grond van artikel 5:3 BW zijn de eigenaars van het appartementencomplex dan ook eigenaars van de twee collecteurriolen.
2.11.
Op grond van het voorgaande zal de primaire vordering onder III) worden toegewezen.
2.12.
De vordering onder II) heeft betrekking op het collecteurriool waarop de zes eengezinswoningen aan de Marlijnstraat 1 t/m 11 (oneven) te Rotterdam (Hoogvliet) hun vuilwater lozen.
Vestia stelt primair dat dit collecteurriool verticaal worden nagetrokken door de percelen kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D nummers 2555 en 2556.
2.13.
Zowel Hof van Heden als [personen 27,28 en 30] en [personen 11 en 18] hebben aangegeven in te stemmen met de primaire vordering onder II) van Vestia.
2.14.
Nu Hof van Heden, [personen 27,28 en 30] en [personen 11 en 18] vordering II) (primair) van Vestia niet betwisten, ligt die vordering in beginsel voor toewijzing gereed. Toewijzing van die vordering zou echter innerlijk tegenstrijdig zijn met hetgeen hiervoor ten aanzien van vordering III) is overwogen, namelijk dat geen sprake is van verticale natrekking, maar van bestanddeelvorming. Gelet daarop en nu het in het onderhavige geval geen verschil maakt voor de eigendomssituatie van het betreffende collecteurriool, zal vordering II) worden toegewezen op na te melden wijze.
2.15.
In beginsel wordt de partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordeeld in de proceskosten. Nu uiteindelijk alleen [personen 11 en 18] verweer hebben gevoerd tegen een van de vorderingen van Vestia, hebben zij als de in het ongelijk gestelde partij te gelden. De rechtbank ziet echter aanleiding [personen 11 en 18] slechts te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan nadat zij in de procedure waren betrokken. De kosten die zijn ontstaan tot het moment dat de derde partijen in het geding waren betrokken, komen voor rekening van Hof van Heden. Hof van Heden voerde immers aanvankelijk verweer tegen de vorderingen in reconventie en heeft zich pas na het tussenvonnis van 30 september 2015 bij het standpunt van Vestia aangesloten. De kosten voor het oproepen van de derde partijen in het geding dienen voor rekening van Vestia te blijven. Om duidelijkheid over de eigendomssituatie van de collecteurriolen te verkrijgen, was het immers noodzakelijk om deze derde partijen in het geding op te roepen en kon Vestia niet volstaan met het instellen van een vordering in reconventie tegen Hof van Heden.
2.16.
De proceskosten worden als volgt begroot:
Door [personen 11 en 18] te voldoen
aan de zijde van Vestia
salaris advocaat € 226,00 (1,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
aan de zijde van Hof van Heden
salaris advocaat € 226,00 (1,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
aan de zijde van [personen 27,28 en 30]
griffierecht € 287,00
salaris advocaat €
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 739,00
Door Hof van Heden te voldoen
Aan de zijde van Vestia
salaris advocaat € 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat het collecteurriool dat is gelegen in de percelen, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D nummers 2555 en 2556, waarop de zes eengezinswoningen aan de Marlijnstraat 1 t/m 11 (oneven) te Rotterdam (Hoogvliet) hun vuilwater lozen, bestanddeel zijn van de desbetreffende woningen,
3.2.
verklaart voor recht dat de twee collecteurriolen die zijn gelegen in de percelen, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D nummers 2258 en 2255, waarop het appartementencomplex, kadastraal bekend als gemeente Hoogvliet, sectie D complexaanduiding 2262-A haar vuilwater loost, bestanddeel zijn van dat appartementencomplex,
3.3.
veroordeelt Hof van Heden in de proceskosten, tot aan de oproeping ex artikel 118 Rv aan de zijde van Vestia begroot op € 565,00,
3.4.
veroordeelt [personen 11 en 18] in de proceskosten, vanaf de oproeping ex artikel 118 Rv aan de zijde van Hof van Heden begroot op € 226,00, aan de zijde van Vestia begroot op
€ 226,00 en aan de zijde van [personen 27,28 en 30] begroot op € 739,00,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017.
2083/2053