In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2017, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.M. Roijers, heeft vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, die worden bijgestaan door advocaat mr. H.R. Flipse. De eiser vordert onder andere dat de gedaagden medewerking verlenen aan het aanbrengen van een mandelige erfafscheiding in de vorm van een heg, en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten die hiermee gemoeid zijn. De gedaagden hebben in hun incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring aangevoerd dat de vorderingen van de eiser van onbepaalde waarde zijn en dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat deze niet boven de € 25.000,- uitkomen, waardoor de rechtbank zich onbevoegd zou moeten verklaren. De eiser heeft hiertegen geprotesteerd en gesteld dat zijn vorderingen niet in geld zijn uit te drukken, omdat ze onder andere strekken tot bescherming van zijn privacy.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van de eiser inderdaad van onbepaalde waarde zijn, aangezien deze niet in een specifiek geldbedrag zijn uitgedrukt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de civiele kamer bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen samen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De gedaagden hebben niet voldoende bewijs geleverd om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van de gedaagden afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 25 oktober 2017 voor conclusie van antwoord.