1.2.Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, aangezien hij bij toewijzing van het verzoek nog kan deelnemen aan hertentamens in oktober en daardoor, wanneer hij in bezwaar gelijk krijgt, geen studievertraging oploopt. De door verweerder in dit verband genoemde logistieke en collegiale problemen bij het opnieuw toelaten van verzoeker tot de opleiding zijn voorstelbaar, maar niet op voorhand onoverkomelijk en leggen daarom tegenover het belang van verzoeker onvoldoende gewicht in de schaal.
2. Op grond van de gedingstukken en de door partijen ter zitting gegeven toelichting, gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende, samengevatte feiten en omstandigheden. Door een fout van een medewerkster van verweerder zijn rond 6 juli 2017 gedurende korte tijd een aantal niet voor studenten bestemde documenten – waaronder door hen nog te maken zogeheten 50%-tentamens en antwoordmodellen – op het voor studenten toegankelijke deel van de portal van de opleiding toegankelijk geweest. Verzoeker heeft op donderdag 6 juli 2017 van 9.31 tot 10.24 uur 91 documenten gedownload “om op een later moment op zijn gemak te kunnen bekijken” (verslag en advies examencommissie van 25 juli 2017). Hij wist vrijwel direct dat hij iets gezien had wat hij niet mocht zien en “bekeek het vol ongeloof” (verklaring ter zitting). Op of omstreeks 18 juli 2017 heeft verzoeker ten behoeve van een beoordelingsgesprek met de examencommissie over 6 juli 2017 schriftelijk verklaard: “Ik heb toen samen met [medestudent 1] de toetsen van de regio Scheldemonden geopend en bekeken. Hierna ben ik gaan slapen aangezien ik die avond uit rust zou komen en weer moest gaan varen. Verder niet meer over de toetsen nagedacht of er nader naar gekeken aangezien ik vol in de koppelperiode zat.” De dag erop kreeg hij omstreeks 22.00 uur via een medestudent te horen dat de portal gehackt zou zijn geweest en dat de daders een digitaal spoor hadden achtergelaten. “Na deze berichten te hebben gelezen heb ik telefonisch contact gehad met [medestudent 2] en [medestudent 1] en gezegd dat we zaterdagochtend contact zouden opnemen met [de opleidingscoördinator] om hem te vertellen hoe de vork in de steel zat.” Blijkens een verklaring van deze opleidingscoördinator [naam] van 14 juli 2017 heeft verzoeker dat die zaterdagmorgen inderdaad gedaan en verklaard dat hij op zoek was naar door hem behaalde cijfers voor eerder afgelegde toetsen.
3. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de OER wordt door de studieadviseur bij de examencommissie voor een student een beoordelingsgesprek aangevraagd als er twijfel bestaat over de studievoortgang, de geschiktheid voor het beroep of in geval van bijzondere omstandigheden. Op grond van het zesde lid kan de examencommissie bij een negatieve beoordeling het instellingsbestuur adviseren om de betreffende student af te wijzen.
Op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de OER wordt onder geschiktheid voor het beroep ten minste verstaan het in voldoende mate beschikken over de karaktereigenschappen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid onder c, of het zich houden aan de gedragscode als bedoeld in bijlage II van de OER.
Op grond van artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de OER moet de student in voldoende mate beschikken over de karaktereigenschappen om uiteindelijk als registerloods te kunnen optreden en functioneren. Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, wordt onder deze karaktereigenschappen ten minste en in onderlinge samenhang verstaan: voldoende communicatief en stressbestendig.
In de inleiding van genoemde gedragscode is opgenomen dat het professioneel gedrag van de student wezenlijk onderdeel uitmaakt van de portfolio die de student opbouwt.
In het in de rubriek “gedrag in de praktijk” opgenomen artikel 1 van de gedragscode staat onder meer dat de student zich in het openbaar betamelijk gedraagt, geen aanstootgevend gedrag vertoont naar beroepsgenoten, andere studenten of belanghebbenden, de opleiding niet in diskrediet brengt en aantoont dat hij onder elke omstandigheid stressbestendig en voldoende communicatief is.
Ingevolge artikel 4.16, zevende lid, aanhef en onder e, van de OER, wordt de student afgewezen door het instellingsbestuur indien het advies als bedoeld in artikel 6.2, zesde lid, is overgenomen.
Ingevolge artikel 2.7, vierde lid, aanhef en onder b, van de OER wordt de inschrijving van de student beëindigd door het instellingsbestuur bij een afwijzing van de betreffende student als bedoeld in artikel 4.16, zevende lid.
4. Bij zijn beoordeling gaat de voorzieningenrechter voorbij aan een aantal door verzoeker aangevoerde formele gronden, aangezien de betreffende punten voorshands onvoldoende zwaarwegend moeten worden geacht (onder andere: het tijdsverloop bij het onderzoek door de examencommissie en het besluit van verweerder; de vooringenomenheid die zou blijken uit de formulering in de brief van de examencommissie van 14 juli 2017 waarin eiser van het beoordelingsgesprek op de hoogte werd gesteld; onvolledigheden in het verslag van de examencommissie) of in de te nemen beslissing op het bezwaar kunnen worden hersteld (met name de motivering van het besluit en de daarbij relevante bepalingen uit OER en gedragscode). Ook is niet gebleken dat verweerder een bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend (détournement de pouvoir), aangezien het gedrag van verzoeker, naar tussen partijen niet in geschil is, niet valt onder de in artikel 4.9 van de OER geregelde fraude bij een examen, en daarom niet valt in te zien waarom het gedrag niet tot een beoordelingsgesprek in verband met (in elk geval) de in artikel 6.2, eerste lid, van de OER genoemde geschiktheid voor het beroep aanleiding mag geven.