ECLI:NL:RBROT:2017:7458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
10/680219-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verkopen van cocaïne en heroïne, het aanwezig hebben van drugs en een vuurwapen

Op 26 september 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het verkopen van cocaïne en heroïne, het aanwezig hebben van deze drugs, diazepam en een vuurwapen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een jaar schuldig had gemaakt aan het verkopen van harddrugs vanuit zijn woning, en dat hij dit deed samen met een medeverdachte, zijn zoon. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op verschillende tijdstippen cocaïne en heroïne had verkocht en aanwezig had gehad, evenals diazepam en een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar legde hem een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder het zich onthouden van drugs en alcohol, en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680219-17
Datum uitspraak: 26 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, met uitzondering van het aanwezig hebben van de 111 methadonpillen, 3, 4, met uitzondering van het medeplegen, en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en daarbij ook de bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen drugs en/of alcohol mag gebruiken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim twee jaar heeft gehandeld in verdovende middelen. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de MMA-melding van 6 augustus 2014 met betrekking tot de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte).
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode waarin de verdachte verdovende middelen heeft verkocht dient te worden beperkt tot zes maanden, nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij na de terugkomst van zijn zoon uit Turkije op 21 augustus 2016, is gestart met het verkopen van verdovende middelen om zo in zijn eigen gebruik te kunnen voorzien.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat hij pas is begonnen met het verkopen van verdovende middelen toen zijn zoon weer terug was in Nederland, onaannemelijk is gelet op de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Zij hebben immers verklaard dat zij al langer kochten bij de verdachte. De rechtbank acht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vanaf 1 maart 2016 alleen en vanaf 21 augustus 2016 samen met de medeverdachte verdovende middelen heeft verkocht. Voor een langere periode is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van de genoemde getuigen acht de rechtbank te weinig zeker en concreet. Naast die verklaringen is er geen ander bewijsmiddel voorhanden waaruit de verkoop voor een langere periode zou blijken.
4.1.4.
Conclusie
Het is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen in de periode voor 1 maart 2016. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van
1 maart 2016tot en met 20 augustus 2016 te Dordrecht vanuit een woning gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht(handels- en/of gebruikers-)hoeveelheden, van materialen bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
hij op meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 augustus 2016 tot en met 16 maart 2017 te Dordrecht vanuit een woning gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, meer (handels- en/of gebruikers-)hoeveelhe(i)d(en), van materialen bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 2,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
  • ongeveer 2,8 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 maart 2017 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.5 kilogram van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 16 maart 2017 te Dordrecht, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een revolver van het merk BBM, type Olympic 38,
kaliber .22LR,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II
Ionder 1, te weten twee kogelpatronen van het merk Remmington, kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 23 mei 2016 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan de stichting Woonbron, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet;
5.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne en heroïne vanuit zijn woning. Gedurende het eerste half jaar deed hij dit alleen, maar de tweede helft van de periode heeft hij dit samen met de medeverdachte, zijn zoon, gedaan.
Daarnaast heeft de verdachte samen met de medeverdachte in de woning aan de [adres delict] te Dordrecht cocaïne en heroïne aanwezig gehad.
(Hard)drugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit en het verkopen van (hard)drugs dienen dan ook krachtig te worden bestreden en betreffen ernstige feiten.
Ook hebben de verdachte en de medeverdachte medicijnen, te weten diazepam, aanwezig gehad in de hierboven genoemde woning. Het ongecontroleerd in het vrije verkeer brengen van dit geneesmiddel vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik daarvan in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts kan fatale gevolgen hebben.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een revolver, met daarbij behorende munitie. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, zeker in combinatie met harddrugs, en betreft daarom een ernstig feit.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit van een portiekdeur en daardoor schade en hinder veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte geruime tijd geleden eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 april 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is verslaafd aan harddrugs en dit staat ook in relatie tot zijn delictgedrag. Voordat de verdachte gedetineerd raakte, had hij geen zinvolle dagbesteding en kon hij niet rondkomen van zijn uitkering. Voorts heeft de verdachte een negatief sociaal netwerk, van nagenoeg enkel medegebruikers.
De verdachte heeft aangegeven open te staan voor hulp en begeleiding bij zijn problemen. De verdachte is eerder klinisch opgenomen geweest en heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor een nieuwe klinische behandeling. De reclassering zegt dat de verdachte hierin een oprechte indruk maakt.
De reclassering adviseert de rechtbank om bij bewezenverklaring een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, gedragsinterventie, klinische behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende (inspannen om een zinvolle dagbesteding te krijgen).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en/of alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd;
3. de veroordeelde zal zich op basis van de door het NIFP-IFZ af te geven indicatiestelling laten opnemen op de Forensische Verslavingsafdeling van Bouman GGZ of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal deelnemen aan de volgende gedragsinterventie: GI-GGZ Leefstijltraining;
5. de veroordeelde zal zich inspannen voor het invullen van zijn dagbesteding, of dit nu (vrijwilligers-)werk of het bezoeken van een dagbestedingscentrum betreft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 maart 2014 tot en met 16 maart 2017 te Dordrecht vanuit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer (handels- en/of gebruikers-)hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een of meer materia(a)l(en) bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 2,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
  • ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
  • ongeveer 111 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of methadon (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een revolver van het merk BBM, type Olympic 38,
kaliber .22LR,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1, te weten twee kogelpatronen van het merk Remmington, kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de stichting Woonbron, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.