In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de eisers, bestaande uit de executeur en de broer van de erflaatster, dat de gedaagde, de stiefzoon van de erflaatster, wordt veroordeeld tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van een beschikking van de kantonrechter. De erflaatster is op 18 maart 2016 overleden en had bij testament haar broer en stiefzoon benoemd tot erfgenamen. De gedaagde was ook benoemd tot executeur, maar is op 24 mei 2017 door de kantonrechter ontslagen vanwege het niet voldoen aan zijn verplichtingen, waaronder het opstellen van een boedelbeschrijving. De executeur, die de dochter van de eisers is, vordert nu dat de gedaagde de roerende zaken en administratieve bescheiden van de nalatenschap in haar beheer brengt en dat hij de urn met de as van de erflaatster aan haar overhandigt.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de executeur voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De gedaagde betwist dat hij nog roerende zaken onder zich heeft, maar de voorzieningenrechter concludeert dat hij wel verplicht is om de administratieve bescheiden te overhandigen. De vordering tot afgifte van de urn wordt eveneens toegewezen, aangezien de gedaagde heeft erkend dat hij deze onder zich heeft en dat er een afspraak was over de bijzetting in het familiegraf. De voorzieningenrechter legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. De eisers worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, maar de gedaagde wordt wel veroordeeld tot het in beheer brengen van de administratieve bescheiden en de urn.