In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap DIRECT PAY SERVICES B.V. (DPS). De eiser vorderde de verwijdering van een negatieve codering uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR). De eiser had een huurkoopfinanciering afgesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. (SCFB) voor de aankoop van een scooter, maar had zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot een negatieve codering bij het BKR. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij in staat was om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, en dat de negatieve codering niet onevenredig was in verhouding tot de nadelige gevolgen voor de eiser. De vordering werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van DPS, die op € 1.434,00 werden begroot.
De voorzieningenrechter benadrukte dat bij de registratie van negatieve coderingen een belangenafweging moet worden gemaakt. De eiser had niet aangetoond dat hij door de negatieve codering geen hypothecaire lening kon verkrijgen, en zijn stelling dat hij kapitaalkrachtig was en geen schulden had, werd niet onderbouwd. De rechter concludeerde dat de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de registratie van de coderingen in het CKI niet gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van kredietregistratie.