ECLI:NL:RBROT:2017:7681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
ROT 16/6560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van WGA-uitkering op eigenrisicodrager in het licht van het verdedigingsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Gonlag, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door J. Veldman. De zaak betreft het verhaal van WGA-uitkeringen op eiseres als eigenrisicodrager. Eiseres was niet op de hoogte gesteld van het bezwaar dat door de ex-werkneemster was ingediend tegen de intrekking van haar WGA-uitkering, noch van de daaropvolgende beroepsprocedures. Dit gebrek aan informatie heeft geleid tot een schending van het verdedigingsbeginsel, aangezien eiseres niet in staat was haar belangen te verdedigen in de relevante procedures. De rechtbank oordeelde dat de dwingendrechtelijke bepalingen tot verhaal van de WGA-uitkering op eiseres geen rechtsplicht meer konden zijn, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van het UWV. Tevens werd bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden en dat de proceskosten van eiseres worden vergoed. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/6560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Gonlag,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: J. Veldman.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2016 (primair besluit I) heeft verweerder de aan [naam] (ex-werkneemster) betaalde Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) over de periode van 4 juni 2008 tot en met 31 december 2010 op eiseres verhaald en bepaald dat eiseres een bedrag van € 36.601,98 aan verweerder dient te betalen.
Bij besluit van 21 april 2016 (primair besluit II) heeft verweerder de aan de ex-werkneemster betaalde WGA-uitkering over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 12 februari 2012 op eiseres verhaald en bepaald dat eiseres een bedrag van € 7.950,18 aan verweerder dient te betalen.
Bij besluit van 24 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] , HR-medewerker bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 16 mei 2007 heeft verweerder bepaald dat de ex-werkneemster met ingang van 24 mei 2007 in aanmerking komt voor een WGA-uitkering. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder de uitkering wegens eigenrisicodragerschap aan (de rechtsvoorganger van) eiseres toegerekend. Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft verweerder de aan de ex-werkneemster betaalde WGA-uitkering over de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 november 2009 op (de rechtsvoorganger van) eiseres verhaald.
1.2.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft verweerder het besluit van 16 mei 2007 ingetrokken en de ex-werkneemster een WGA-uitkering geweigerd. De op (de rechtsvoorganger van) eiseres verhaalde bedragen zijn vervolgens door verweerder aan (de rechtsvoorganger van) eiseres terugbetaald. De ex-werkneemster heeft tegen het besluit van 12 december 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 26 november 2012 ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte beroep is door rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 19 december 2013 (12/6435) ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft vervolgens bij uitspraak van 19 augustus 2015 (ECLI:CRVB:2015:2826) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 november 2012 vernietigd en het besluit van 12 december 2011 herroepen. Aan de ex-werkneemster is hierna opnieuw met ingang van 24 mei 2007 de WGA-uitkering uitbetaald. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat met de uitspraak van de CRvB in rechte is komen vast te staan dat de ex-werkneemster recht heeft op een WGA-uitkering en dat de lasten van de uitkering voor rekening komen van eiseres als eigenrisicodrager. Verweerder heeft geen gronden gezien om van verhaal van de uitkering af te zien. Hij betreurt het ten zeerste dat eiseres niet betrokken is geweest in de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure. Naar zijn opvatting blijft het echter een feit dat eiseres met ingang van 24 mei 2007 recht heeft op een WGA-uitkering en dat eiseres hiervan het risico draagt. Voorts is het volgens verweerder niet aannemelijk dat de CRvB anders zou hebben geoordeeld indien eiseres wel bij de verschillende procedures was betrokken. In het tijdsverloop heeft verweerder eveneens geen aanleiding gezien om de uitkering niet op eiseres te verhalen. Volgens verweerder is niet gebleken van een dringende reden op grond waarvan van verhaal zou moeten worden afgezien.
3. Eiseres heeft erop gewezen dat zij door verweerder niet op de hoogte is gesteld van het door de ex-werkneemster ingediende bezwaar en niet van de beslissing op bezwaar, terwijl verweerder daartoe ex artikel 9 van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV wel gehouden was. Als gevolg van deze nalatigheid van verweerder hebben vervolgens ook de rechtbank en de CRvB eiseres niet in de procedure betrokken. Daardoor heeft eiseres haar standpunt niet kenbaar kunnen maken, terwijl dat naar de opvatting van eiseres tot andere inzichten had kunnen leiden en derhalve tot een andere beslissing, zodat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres is zij door het handelen, althans het nalaten, van verweerder onevenredig in haar belangen geschaad. Eiseres heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en de verhaalsvorderingen van verweerder op nihil dienen te worden gesteld, althans moeten worden verlaagd. Eiseres heeft de rechtbank voorts verzocht verweerder te veroordelen in de door haar geleden schade ten bedrage van € 44.552,16 (€ 36.601,98 + € 7.950,18).
4. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) - voor zover van belang - draagt de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond.
De eigenrisicodrager is op grond van artikel 83, eerste lid, van de Wet WIA - voor zover van belang - bevoegd de door het UWV toegekende WGA-uitkering namens het UWV te betalen aan de verzekerde, bedoeld in artikel 82, eerste lid.
Indien de eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt, betaalt het UWV op grond van artikel 83, derde lid, eerste volzin, van de Wet WIA - voor zover van belang - deze uitkering en verhaalt het UWV de uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering op de eigenrisicodrager.
5.1.
Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder heeft nagelaten eiseres op de hoogte te stellen van het bezwaar tegen het besluit van 12 december 2011. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiseres niet bij de bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure ten aanzien van het besluit van 12 december 2011 is betrokken. Voorts is uit ambtshalve onderzoek gebleken dat er in de systemen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, en van de CRvB geen brieven zijn opgeslagen waarin eiseres als derde belanghebbende op de hoogte wordt gesteld van een aanhangig gemaakte procedure met betrekking tot dit besluit. Dit heeft ertoe geleid dat eiseres eerst na ontvangst van primair besluit I op de hoogte is geraakt van de uitspraak van de CRvB van 15 augustus 2015. Daarbij komt dat de CRvB blijkens rechtsoverweging 6.4.4, gelet op het aantal en de omvang van de uitgevoerde onderzoeken en het tijdsverloop, verweerder niet in de gelegenheid heeft gesteld opnieuw te beslissen op het bezwaar van de ex-werkneemster en haar met ingang van 24 mei 2007 een WGA-uitkering heeft toegekend. Eiseres heeft dus niet de mogelijkheid gehad tegen een door verweerder nieuw te nemen besluit tot toekenning van de WGA-uitkering op te komen. Evenmin kan zij in de onderhavige zaak de WGA-uitkering (opnieuw) inhoudelijk aan de orde stellen.
5.2.
Dit zeer bijzondere geheel van feiten en omstandigheden heeft er toe geleid dat eiseres, die volgens vaste rechtspraak (derde-)belanghebbende is bij besluiten als hier aan de orde, om niet aan haar toe te rekenen redenen geen mogelijkheid heeft gehad haar belangen in rechte te behartigen. Dit acht de rechtbank zodanig in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een belanghebbende in rechte zijn belangen moet kunnen verdedigen, als onder meer tot uitdrukking komend in het systeem van rechtsbescherming volgens de Algemene wet bestuursrecht, dat toepassing van de hiervoor aangehaalde dwingendrechtelijke bepalingen geen rechtsplicht meer kan zijn. Anders dan verweerder acht de rechtbank daarvoor in beginsel niet van belang of de inbreng van eiseres in de genoemde procedures tot andere uitkomsten had kunnen leiden. Dit zou mogelijk anders zijn indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk moet worden aangenomen dat dit niet het geval zou zijn geweest. Die situatie doet zich echter niet voor, gelet op de in 5.1 aangehaalde rechtsoverweging 6.4.4 en het karakter van een fraudezaak.
5.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5.4.
Nu geen andere beslissing mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, de primaire besluiten I en II te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
6. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu de primaire besluiten I en II zullen worden herroepen en eiseres geen vergoeding van andere schadeposten heeft verzocht.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1). Voor vergoeding van proceskosten in bezwaar bestaat geen aanleiding, nu in die procedure geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en overige kosten in die procedure niet zijn gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 334,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.