ECLI:NL:RBROT:2017:7895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
C/10/521727 / HA ZA 17-205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders wegens strijd met redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerderheids- en minderheidsaandeelhouders van een besloten vennootschap. De eisers, bestaande uit een meerderheidsaandeelhouder en enkele managing partners, hebben vernietiging gevorderd van besluiten van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) die betrekking hebben op de vaststelling van de jaarrekeningen over de boekjaren 2014 en 2015. De eisers stelden dat deze besluiten in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid, omdat de belangen van de minderheidsaandeelhouder onvoldoende waren gewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de AvA zijn genomen met de vereiste zorgvuldigheid en dat er geen sprake was van een zodanig meningsverschil tussen de aandeelhouders dat dit kon leiden tot vernietiging van de besluiten. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de managing partners niet zodanig waren dat deze de besluiten konden aantasten. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft de gedaagde, de vennootschap, een vordering ingesteld tegen de minderheidsaandeelhouder om haar aandelen aan te bieden aan de vennootschap. De rechtbank heeft ook deze vordering afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een aanbiedingsplicht bestond. De rechtbank heeft de gedaagde in reconventie ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
Zaaknummer / rolnummer: C/10/521727 / HA ZA 17-205
Vonnis van 18 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Verhoeven te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.W. Brantjes te Amsterdam.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk [eisers] en afzonderlijk [eiser 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] , [eiseres 4] en [eiseres 5] worden genoemd. Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 februari 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
  • de brief van deze rechtbank van 3 mei 2017, waarin een comparitie is bepaald,
  • het faxbericht van de advocaat van [gedaagde] van 15 augustus 2017, met producties,
  • het faxbericht van de advocaat van [gedaagde] van 16 augustus 2017, met productie,
  • het faxbericht van de advocaat van [gedaagde] van 1 september 2017, met productie,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, en
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 september 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] geeft advies op het gebied van management en bedrijfsvoering binnen de maritieme sector. De vennootschap is op 27 mei 2011 opgericht, waarbij in een ‘oprichtingsovereenkomst’ van 4 februari 2011 is bepaald:
“3.1 Het ondernemingsplan (versie 2 februari 2011) zoals vastgesteld door Partijen en waarin aangegeven wordt hoe het bedrijf zich de komende jaren dient te ontwikkelen maakt deel uit van deze overeenkomst (Bijlage I).”
In het ondernemingsplan is in artikel 3.9. opgenomen:
“ [B.V.] is een besloten vennootschap waarvan 51% van de aandelen worden gehouden door De Goede Ree B.V. De overige 49% is en blijft in bezit van Partners, die dat belang zullen onderbrengen in een gezamenlijke vennootschap. Managing Partners hebben een aanbiedingsplicht van hun aandelen aan overige aandeelhouders in de gezamenlijke vennootschap, zodra zij uit dienst zijn. Associate Partners als hun werkzaamheden onder een zeker minimum niveau geraken. Nieuwe bevredigend functionerende Managing Partners zullen als aandeelhouder mogen toetreden. Er zal worden voorzien in een consistente methode van jaarlijkse waardebepaling van de aandelen in de gezamenlijke vennootschap. Eén en ander nader te regelen in de Statuten van de gezamenlijke vennootschap en zonodig in een Overeenkomst van Aandeelhouders (Partners).”
2.2.
De Goede Ree B.V. (hierna: De Goede Ree) houdt 51% van de aandelen in [gedaagde] . Enig aandeelhouder en bestuurder van De Goede Ree is de heer [bestuurder De Goede Ree] . [eiseres 5] houdt de overige 49% van de aandelen in [gedaagde] . [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] (hierna gezamenlijk: de managing partners) houden de aandelen in [eiseres 5] en vormen tevens het bestuur van deze vennootschap. Enig aandeelhouders en bestuurders van de managing partners zijn [eiser 1] , de heer [bestuurder van de managing partners] (hierna: [bestuurder van de managing partners] ) respectievelijk de heer [bestuurder van de managing partners] (hierna: [bestuurder van de managing partners] ).
2.3.
Tot 10 februari 2015 is [eiseres 2] enig bestuurder geweest van [gedaagde] . Sinds 28 februari 2015 is de heer [bestuurder van eiseres 2] (hierna: [bestuurder van eiseres 2] ) enig bestuurder van deze vennootschap.
2.4.
Na de oprichting is [eiser 1] aangesteld als chief executive officer van [gedaagde] . Daarnaast is hij – evenals [bestuurder van de managing partners] en [bestuurder van de managing partners] – voor de vennootschap gaan werken als consultant. Voor deze werkzaamheden ontvingen de managing partners jaarlijks afzonderlijk een vergoeding van [gedaagde] .
2.5.
Aanvankelijk werd aan de managing partners een vaste vergoeding betaald. Op 20 december 2012 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) van [gedaagde] ingestemd met een andere wijze van beloning. Uit het verslag van de AvA blijkt:
“Het zakelijke model en de begroting worden goedgekeurd. Voor managing partners betekent dit een geleidelijk afnemend garantie inkomen en een periodiek te verrekenen (variabel) inkomen dat is gebaseerd op de daadwerkelijke realisatie per partner.”
2.6.
Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V. heeft in opdracht van [gedaagde] diens jaarrekening over het boekjaar 2013 samengesteld. Op 10 april 2014 heeft de AvA deze jaarrekening met algemene stemmen vastgesteld.
2.7.
RBZ Accountants B.V. (hierna: RBZ) heeft in opdracht van [bestuurder van eiseres 2] , als bestuurder van [gedaagde] , de jaarrekening over het boekjaar 2014 opgesteld. RBZ heeft daarbij een vordering van [gedaagde] op de managing partners in de jaarrekening opgenomen wegens “Te ontvangen variabele beloningen”.
2.8.
De jaarrekening 2014 van [gedaagde] is op 16 februari 2016 door de AvA vastgesteld met 51% van de stemmen vóór (De Goede Ree) en 49% van de stemmen tegen ( [eiseres 5] ).
2.9.
[gedaagde] heeft [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiseres 3] nadien in rechte betrokken en een gedeelte van de in de jaren 2013 tot en met 2015 uitgekeerde beloningen teruggevorderd. Onder verwijzing naar de aan de jaarrekening over 2014 en de concept jaarrekening over 2015 ten grondslag liggende berekeningen heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij bedragen van € 87.271,60 en € 27.651,00 onverschuldigd aan [eiseres 2] respectievelijk [eiseres 3] heeft betaald.
2.10.
De jaarrekening over het boekjaar 2015 is op 16 december 2016 buiten aanwezigheid van [eiseres 5] door de AvA vastgesteld. Daarin is eveneens een vordering van [gedaagde] op de managing partners opgenomen.
2.11.
Op 10 april 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Den Haag in de procedure tussen [gedaagde] , [eiseres 2] en [eiser 1] een tussenvonnis gewezen met zaak- en rolnummer: 5309314 RL EXPL 16-22596. Daarin is overwogen (ro. 4.5.):
“ [eisers] heeft ter comparitie aangekondigd dat zij daags na de zitting de vernietiging zal inroepen van het besluit tot goedkeuring van de jaarstukken over het boekjaar 2014. De kantonrechter zal haar oordeel over de vraag of [gedaagde] over boekjaar 2014 een bedrag van € 43.037 onverschuldigd aan [eiseres 2] heeft betaald, aanhouden in afwachting van het vonnis in de vernietigingsprocedure.”
De jaarrekening 2015 van [gedaagde] is niet in de overweging betrokken, daar deze ten tijde van de comparitie nog niet was vastgesteld.
2.12.
Op 19 juli 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland in de procedure tussen [gedaagde] en [eiseres 3] een eindvonnis gewezen met zaak- en rolnummer: C/18/172119 HA ZA 16-269. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] afgewezen en overwogen (ro. 4.5.):
“Het enkele feit dat bij de jaarrekeningen over 2014 en 2015, welke zijn opgemaakt nadat tussen partijen een conflict was ontstaan en nadat door [gedaagde] een andere accountant was benoemd, uitgegaan wordt van de door [gedaagde] in dit verband gestelde grondslag kan aan het vorenstaande niet afdoen. Bepalend is hetgeen de algemene vergadering van aandeelhouders ter zake hebben besloten (c.q. partijen over en weer in werkelijkheid zijn overeengekomen) en niet de wijze waarop dat besluit in de jaarrekeningen van [gedaagde] is verwerkt, teminder daar [eiseres 3] tegen de vaststelling van de jaarrekening over 2014 en 2015 heeft gestemd. (…)’

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
vernietiging van het besluit, genomen op 16 februari 2016 door de AvA van [gedaagde] , inhoudende de vaststelling van de jaarrekening van [gedaagde] over 2014,
vernietiging van het besluit, genomen op 16 december 2016 door de AvA van [gedaagde] , inhoudende de vaststelling van de jaarrekening van [gedaagde] over 2015, en
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, na veertien dagen na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eisers] – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – in de kosten van deze procedure en de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen zeven dagen na betekening van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiseres 5] te veroordelen tot aanbieding van de door haar gehouden aandelen in [gedaagde] aan [gedaagde] , zulks binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, en [eiser 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] te veroordelen zulks te gehengen en gedogen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
[eisers] heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eisers] grondt zijn vordering op artikel 2:15, aanhef en onder b, en artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt daartoe dat de besluiten van 16 februari 2016 en 16 december 2016 in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eisers] heeft [gedaagde] geen zorgvuldigheid betracht met betrekking tot de belangen van haar minderheidsaandeelhouder, [eiseres 5] . [gedaagde] en De Goede Ree wisten dat [eiseres 5] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] niet over een vordering op de managing partners beschikt, omdat de beloningen niet op de juiste wijze door RBZ zijn berekend.
4.2.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat [eisers] op grond van artikel 2:447 lid 1 BW een verzoek bij de ondernemingskamer had moeten indienen tot het op aanwijzing inrichten van de jaarrekeningen. Daarnaast is de bevoegdheid om vernietiging van de besluiten te vorderen ingevolge artikel 2:15 lid 5 BW vervallen. [gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat, indien wordt toegekomen aan een marginale toetsing van de besluiten, deze niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [gedaagde] heeft zij de vereiste zorgvuldigheid betracht, omdat de cijfers zijn geanalyseerd door RBZ en bovendien zijn gebaseerd op de ‘oprichtingsovereenkomst’ van [gedaagde] .
4.3.
De onderhavige vordering is tijdig door [eisers] ingesteld, omdat deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:15 lid 5 BW binnen een jaar na de besluiten van 16 februari 2016 en 16 december 2016 aanhangig is gemaakt. De procedure van artikel 2:447 lid 1 BW staat niet in de weg aan het instellen van een vordering tot vernietiging van AvA-besluiten ex artikel 2:15 BW.
4.4.
Ingevolge artikel 2:8 BW moeten de vennootschap en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze regel brengt onder meer mee dat de vennootschap zorgvuldigheid zal moeten betrachten met betrekking tot de belangen van alle aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders. Dit laat echter onverlet dat de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling of een orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ9145).
4.5.
De rechtbank zal de vordering van [eisers] afwijzen. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] bij haar besluiten van 16 februari 2016 en 16 december 2016 niet alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Er is hier sprake van een situatie waarin een meerderheidsaandeelhouder (De Goede Ree) met een minderheidsaandeelhouder ( [eiseres 5] ) van mening verschilt over de wijze waarop de beloning van de managing partners dient te worden berekend. Dit meningsverschil is niet zodanig dat dat kan leiden tot de aantasting van de besluiten van de AvA daaromtrent wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat de belangen van de managing partners bij vaststelling van een door hen voorgestane beloning niet hebben geleid tot een meerderheidsstandpunt in de vergaderingen van 16 februari 2016 en 16 december 2016 is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [gedaagde] hierbij niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Voor de beantwoording van de vraag op welke wijze de beloningen van de managing partners dienen te worden berekend, is immers bepalend hetgeen [gedaagde] met de managing partners is overeengekomen en niet de wijze waarop die afspraak in de jaarrekeningen van [gedaagde] is verwerkt of door de AvA over die jaarrekeningen is beslist. [gedaagde] heeft het geschil over hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen elders in rechte ter beoordeling voorgelegd (zie hiervoor onder 2.9.).
4.6.
[eisers] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht: € 618,00
- salaris advocaat: €
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
totaal: € 1.748,00
De door [eisers] gevorderde nakosten alsmede de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.
in reconventie
4.7.
[gedaagde] vordert in reconventie de veroordeling van [eiseres 5] tot het aanbieden aan [gedaagde] van de aandelen in [gedaagde] . Zij grondt haar vordering op de nakoming van de ‘oprichtingsovereenkomst’ en met name van artikel 3.9. van het daaraan ten grondslag liggende ondernemingsplan (productie 1 van [gedaagde] ). Volgens [gedaagde] volgt daaruit dat de managing partners hun aandelen bij vertrek moeten aanbieden aan een nieuwe managing partner en, bij gebreke van een nieuwe managing partner, aan [gedaagde] zelf. Volgens [gedaagde] is deze regeling eveneens in de statuten opgenomen.
4.8.
[eisers] betwist dat op [eiseres 5] een aanbiedingsplicht rust. Volgens [eisers] kan het ondernemingsplan niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst en is in artikel 3.9. van het ondernemingsplan evenmin een aanbiedingsplicht opgenomen. Blijkens de tekst van artikel 3.9. kan de vennootschap zelf bovendien geen beroep op dit artikel doen. Ten slotte verwijst [eisers] naar artikel 1.9 van de ‘oprichtingsovereenkomst’: daarin is afgeweken van artikel 3.9. door het opnemen van een aanbiedingsrecht, aldus [eisers]
4.9.
De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. Het beroep van [gedaagde] op de ‘oprichtingsovereenkomst’ en het ondernemingsplan faalt. De ‘oprichtingsovereenkomst’ is geen akte van oprichting als bedoeld in artikel 2:176 BW en bevat evenmin statuten. Het daaraan ten grondslag liggende ondernemingsplan verwijst voor een aanbiedingsplicht voor aandeelhouders naar op te maken statuten en eventueel een aandeelhoudersovereenkomst. Mogelijk ten overvloede merkt de rechtbank op dat onduidelijk is of de hier bedoelde aanbiedingsplicht zich richt tot de aandeelhouders van [gedaagde] dan wel [eiseres 5] . Nu de statuten van [gedaagde] niet zijn overgelegd, is een en ander onvoldoende om aan te nemen dat er een verplichting bestaat voor de aandeelhouders tot overdracht en aanbieding van de aandelen aan [gedaagde] in geval van hun defungeren als managing partner.
4.10.
[gedaagde] zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] op heden begroot op € 1.748,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.
[2971/39]