ECLI:NL:RBROT:2017:797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
10/089766-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijtbaarheid bij eenvoudige bankbreuk door bestuurder van failliete rechtspersoon

Op 19 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon werd beschuldigd van eenvoudige bankbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verantwoordelijkheden, zijn wettelijke verplichtingen om een goede boekhouding te voeren niet is nagekomen. Dit leidde tot de conclusie dat hij verwijtbaar heeft gehandeld, aangezien hij niet in staat was om de boekhouding aan de curator te overhandigen, wat noodzakelijk was voor het beheer van de failliete boedel. De rechtbank heeft de wetswijziging van 1 juli 2016 in acht genomen, maar besloot dat de oude wetgeving van toepassing was, omdat het bewezenverklaarde feit vóór deze wijziging had plaatsgevonden. De verdachte werd schuldig bevonden aan eenvoudige bankbreuk, maar de rechtbank legde geen straf of maatregel op, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank oordeelde dat een strafoplegging in deze zaak geen doel zou dienen, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-089766-14
Datum uitspraak: 19 januari 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Verwijtbaarheid.
Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting van 19 januari 2017 kan worden vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van [naam bedrijf] . verantwoordelijk was voor de naleving van de op hem rustende wettelijke verplichting om een goede boekhouding te voeren. De rechtbank stelt vast dat de verdachte deze verplichting vanaf eind 2010 niet heeft nageleefd. De verdachte heeft dat ook erkend. De verdachte kon de boekhouding dus niet uitleveren aan de curator op het moment dat de curator hem dat in het kader van het beheer en de vereffening van de failliete boedel van [naam bedrijf] verzocht.
Dat de vennootschap vanaf eind 2010 geen omzet en/of inkomsten meer genereerde, ontslaat verdachte in zijn hoedanigheid van bestuurder niet van zijn verplichting om een deugdelijke boekhouding te voeren. Immers is de boekhouding van een vennootschap niet beperkt tot het administreren van eventuele omzet/inkomsten.
De boekhouding beslaat het gehele vermogen, inclusief alle rechten en verplichtingen, van de vennootschap. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij het bestaan en de omvang van zijn wettelijke verplichtingen kent en die ook naleeft. Uit de omstandigheid dat hij tot eind 2010 de boekhouding door een professioneel, extern, boekhoudkantoor liet bijhouden blijkt ook dat verdachte zijn verplichtingen ter zake kende.
De verdachte heeft verwijtbaar gehandeld. Dat hij vanaf eind 2010 vanwege financiële omstandigheden niet meer in staat was om zijn boekhouder te betalen, maakt dat niet anders.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige bankbreuk op de wijze zoals ten laste gelegd.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze:
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2013 tot en met 21 november 2013 in de gemeente Tilburg en/of elders in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon genaamd [naam bedrijf] , welke op 11 juni 2013 bij vonnis van de Rechtbank Zeeland-West- Brabant in staat van faillissement was verklaard, niet heeft voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens
dit artikeladministratie werd gevoerd en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn heeft gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

De verdachte heeft zich als bestuurder van een vennootschap schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk. Met ingang van 1 juli 2016 is de wetsbepaling gewijzigd waarbij eenvoudige bankbreuk bij rechtspersonen strafbaar is gesteld. Dit is dus ná het tijdstip waarop het bewezenverklaarde feit is begaan. Het nieuwe artikel 344b van het Wetboek van Strafrecht wijkt niet ten voor- of ten nadele af van het oude artikel 342 aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank gaat daarom uit van de wettelijke bepaling die gold op het moment dat het bewezenverklaarde feit is begaan, derhalve van artikel 342 aanhef en onder 3 van het b Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen feit levert op:
Als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard,
niet voldoen aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichting, terwijl dit aan hem, verdachte te wijten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering toepassing artikel 9a

7.1.
Algemene overweging
De verdachte heeft de op hem rustende wettelijke verplichting de administratie van zijn bedrijf te voeren niet nageleefd. Daardoor kon de verdachte evenmin voldoen aan zijn verplichting de boekhouding aan de curator uit te leveren, op het moment dat hem daarom in het kader van het beheer en de vereffening van de failliete boedel van [naam bedrijf] werd verzocht. De verdachte heeft dan ook zijn verplichtingen als bestuurder verzaakt en zich schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk. Hij heeft daarmee mogelijk schuldeisers benadeeld en verdachte heeft in elk geval de curator gehinderd bij het uitvoeren van zijn taken binnen het faillissement.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 mei 2016. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd. Bij een beslissing over de vraag of een straf passend is, en zo ja welke, heeft de rechtbank echter ook gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft verklaard dat het vanaf eind 2010 niet goed met hem ging en dat hij niet goed wist om te gaan met diverse tegenslagen in zijn leven.
Hij kampte in die tijd ook met verslavingsproblemen en maakte mede als gevolg daarvan verkeerde keuzes. Inmiddels gaat het echter weer veel beter met hem: hij heeft de verslaving onder controle en hij heeft hulp gezocht bij het op orde krijgen van zijn leven. Zijn begeleider bij [naam instelling] is op de zitting als getuige gehoord en heeft desgevraagd bevestigd dat de verdachte zich inspant om zijn leven op orde te krijgen en te houden. De onderhavige strafprocedure staat echter aan het nemen van verdere stappen in de weg, zowel in praktische zin (het starten van een schuldsaneringstraject) als in persoonlijke zin (de verdachte heeft behoefte aan duidelijkheid over de uitkomst van de strafprocedure).
Gelet op de inspanningen die de verdachte heeft verricht om zijn leven weer een positieve wending te geven, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het niet in het belang van de verdachte en de maatschappij is om aan de verdachte een straf op te leggen. De rechtbank weegt daarbij, net als de officier van justitie, mee dat er een lange tijd is verstreken sinds de verdachte op 21 november 2013 voor het eerst in deze zaak is verhoord. Nadien heeft de verdachte, voor zover bekend, geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met een strafoplegging in deze zaak geen enkel doel is gediend. De rechtbank zal daarom –in overeenstemming met de eis van de officier van justitie– bepalen dat er geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 342 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni
2013 tot en met 21 november 2013 in de gemeente Tilburg en/of elders in
Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon genaamd [naam bedrijf]
, welke op 11 juni 2013 bij vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-
Brabant in staat van faillissement was verklaard,
niet heeft voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse
vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen en/of
de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die
artikelen administratie was/werd gevoerd en/of de boeken, bescheiden en
andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in
ongeschonden staat te voorschijn heeft gebracht;
(art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )