In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Stroomopwaarts MVS en een medewerker, aangeduid als [verweerder]. Stroomopwaarts verzocht om ontbinding op basis van (verwijtbaar) handelen van [verweerder], die sinds 1 mei 1979 in dienst was en een WSW-indicatie had. De werkgever stelde dat [verweerder] zich misdroeg op de werkvloer, wat leidde tot een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad incidenten hebben plaatsgevonden waarbij [verweerder] betrokken was, maar oordeelde dat zijn gedrag niet verwijtbaar was gezien zijn beperkingen. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst moest eindigen vanwege de verstoorde verhouding, maar dat [verweerder] niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De ontbinding werd vastgesteld per 1 oktober 2017, en Stroomopwaarts werd veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, terwijl het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij de eigen kosten draagt.