4.1.1.Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte in oktober 2015 naar Irak is gegaan om zijn broer en diens gezin terug te halen naar Nederland. Toen de verdachte in Irak verbleef, is hij vanaf ongeveer 1 december 2015 door Islamitische Staat (hierna: IS) gedwongen om werkzaamheden te verrichten als kok in een ziekenhuis/verzorgingstehuis en nadien als kabeltrekker. De raadsman is van oordeel dat van de tijd voorafgaand aan dat moment niet kan worden gezegd dat het opzet van verdachte gericht was op deelname aan IS. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte tevoren wist dat hij, indien hij naar Irak zou gaan, enige bijdrage zou hoeven te leveren aan IS. Het enkel verblijf in IS gebied is geen strafbaar feit en kan niet worden gekwalificeerd als lidmaatschap van een terroristische organisatie.
Vanaf het moment dat de verdachte werd gedwongen om voornoemde werkzaamheden te verrichten (1 december 2015) tot 1 april 2016 kan gezegd worden dat de verdachte een bijdrage leverde aan de organisatie. Ten aanzien van deze periode kan de verdachte zich evenwel beroepen op psychische overmacht en daarom dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Als de verdachte niet zou meewerken en IS niet zou gehoorzamen, zou hij worden vastgezet, mishandeld, gemarteld of waarschijnlijk zelfs gedood. De verdachte had op dat moment geen keuze en kon niet terugkeren naar Nederland.
Vanaf 1 april 2016 probeerde de verdachte het IS gebied te ontvluchten en de verdachte dient ten aanzien van de periode vanaf dat moment tot en met 15 november 2016 eveneens te worden vrijgesproken omdat hij toen ook geen opzet had op deelname aan IS.
4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De broer van verdachte, [naam 1] , en diens gezin hebben zich in de zomer van 2015 in het strijdgebied van IS gevestigd. De verdachte is samen met zijn broer [naam 2] en zijn neef [naam 3] begin oktober 2015 met de auto van Nederland naar Turkije gereden. Van daaruit zijn zij via Syrië doorgereisd naar Mosul in Irak. De verdachte is vier/vijf weken nadat hij was vertrokken uit Nederland herenigd met zijn broer [naam 1] , die even buiten Mosul woonde. De verdachte heeft tijdens zijn verblijf in Mosul gedurende enige maanden, te weten in de periode van december 2015 tot en met 1 april 2016, in een ziekenhuis/verzorgingstehuis gekookt voor gewonde IS-strijders die terug kwamen van het front en heeft nadien ook nog enige tijd telefoonlijnen aangelegd voor IS. Hij verdiende met deze werkzaamheden 50 dollar per maand. Nadien heeft de verdachte ook nog enige tijd verbleven in Raqqa in Syrië.
De verdachte is op 10 december 2016 overgenomen van de Turkse autoriteiten en na aankomst in Nederland aangehouden.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de verdachte eind oktober 2015 is aangekomen in de omgeving van Mosul. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit in het noorden van Irak ligt en dat Mosul in oktober 2015 in handen was van IS.
De verdachte heeft verklaard dat hij naar Irak ging om zijn broer [naam 1] en diens gezin op te halen en terug te brengen naar Nederland. Deze verklaring wordt door geen enkele getuige of bevinding in het dossier bevestigd of ondersteund en is niet aannemelijk geworden.
Eerder lijkt uit het dossier het beeld naar voren te komen dat de verdachte het in Nederland niet meer naar zijn zin had en dat hij Nederland is ontvlucht om zich permanent in Irak te vestigen. De verdachte heeft van tevoren niemand ingelicht over zijn plan om naar Irak te vertrekken. Toen hij in Irak was aangekomen, heeft hij tegen zijn broer [naam 4] gezegd dat hij daar ging wonen. Tegen zijn broer [naam 5] heeft de verdachte, toen hem de vraag werd gesteld waarom hij naar Irak was gegaan, gezegd dat hij niet gelukkig was in Nederland, dat hij zo de weg kwijt was dat hij niet meer verder kon en dat zijn broer [naam 5] ‘sorry’ moest zeggen tegen hun moeder. De familie van de verdachte ging er dan ook van uit dat de verdachte zich permanent in IS gebied (in Irak) had gevestigd. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het daar oorlog was.
Dit alles maakt dat de verdachte bewust naar IS gebied (in Irak) is afgereisd om daar te gaan wonen en dat de verdachte wist wat hem daar stond te wachten.
Van belang is voorts dat het rapport van de AIVD “Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld” vermeldt dat alle mannen bij binnenkomst in ISIS-gebied een specifiek traject doorlopen. Onderdeel daarvan is een opleiding waarin het gedachtegoed van ISIS wordt onderwezen en een militaire training van enkele weken. De verdachte ontkent deze training te hebben gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij bij Turkije de grens met Syrië was overgegaan, werd opgepakt door mannen met vuurwapens en baarden en dat hij aan de kleding zag ‘hoe laat het was’. Vervolgens werd hij met een bus vervoerd en heeft hij drie weken in een woestijn verbleven. De rechtbank acht het derhalve niet uitgesloten dat hij in die tijd bedoelde training heeft gedaan.
Islamitische Staat (IS) een terroristische organisatie
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Islamitische Staat (IS), ook wel Islamitische Staat in Irak en al-Sham (IS(IS)) en Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) genoemd, wordt internationaal aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS, levert dan ook deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Het moet voor de verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest dat IS het oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Immers, IS wordt in de media voortdurend aangeduid als een terroristische organisatie en is als zodanig aangemerkt in internationaal verband door plaatsing op de UN-sanctielijst.
Deelneming aan een terroristische organisatie
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (Hoge Raad 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858). Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken (Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5161). Niet is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn, respectievelijk worden gepleegd. Nu de verdachte naar eigen zeggen als kok en kabellegger heeft gewerkt en verklaard heeft: “daarna niets meer voor IS te hebben gedaan”, maakt dat hij zich bewust was van het feit dat de werkzaamheden die hij verrichte, voor IS waren. Hiermee heeft hij dus een aandeel gehad in, dan wel ondersteuning geboden aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS, als omschreven en bedoeld in het hierboven en hieronder genoemde AIVD-rapport.
Nu niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd, zal hij van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De raadsman heeft - nog - bepleit dat het rapport “Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld” , dat zich in het dossier bevindt, niet (voor het bewijs) kan worden gebruikt, omdat niet valt uit te sluiten dat het de AIVD vrij staat om desinformatie te verspreiden wanneer dat van belang wordt geacht voor de staatsveiligheid.
De rechtbank overweegt dat de raadsman geen feitelijke grondslag heeft gegeven voor deze stelling en deze reeds daarom buiten beschouwing dient te blijven. De bevindingen in dit rapport worden overigens ondersteund door bevindingen in het rapport “Bestemming Syrië”, op welk rapport de verdediging ten aanzien van een ander punt zelf ook een beroep doet ter onderbouwing van haar standpunt, nu dit een ‘open bron’ betreft. De verdediging heeft van het rapport “Bestemming Syrië” gezegd, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof Amsterdam, dat er specifieke gevallen kunnen zijn waarop de bevindingen van dit rapport niet van toepassing zouden zijn en dat dit ook geldt voor het bovengenoemde AIVD-rapport “Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld”. Nog los van het feit dat de verdediging niet aangeeft waarom dit dan ook voor het AIVD-rapport geldt, laat de verdediging bovendien na gemotiveerd aan te geven om welk specifiek geval het in casu zou gaan waarop de bevindingen van dit rapport niet van toepassing zouden zijn. De rechtbank passeert reeds daarom deze verwijzing.
De verdediging heeft nog aangegeven dat indien de rechtbank op dit punt het rapport “Bestemming Syrië” van belang zou vinden, zij daar nog over gehoord wil worden. Tot dit laatste heeft de verdediging reeds gelegenheid gehad nu dit aspect ter zitting aan de orde is geweest. Voor zover de rechtbank dit moet opvatten als een verzoek tot het horen van getuigen, is dit ongemotiveerd gedaan en wordt het daarom afgewezen onder verwijzing naar vaste jurisprudentie, laatstelijk HR 12 september 2017.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.