ECLI:NL:RBROT:2017:8663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
10/731003-17 / vordering TUL VV: 10/060161-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk bewerken, vervoeren en aanwezig hebben van hennep

Op 10 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bewerken, vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 60 kilo hennep(toppen). De verdachte is geboren te [geboorteplaats verdachte] en ingeschreven op het adres [adres verdachte] in [woonplaats verdachte]. De officier van justitie, mr. E. Ahbata, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 10/060161-13. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft dit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet heeft gepleegd, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, en de reclassering heeft aangegeven dat de kans op recidive aanwezig is. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren in plaats van de eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/731003-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/060161-13
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D.H. van Tongerlo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 10/060161-13.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk heeft bewerkt en vervoerd
enaanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van ongeveer 60 kilo hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het opzettelijk bewerken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer
60 kilo hennep(toppen). Dit is een ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de drugshandel. Hij heeft zich ingelaten met deze illegale activiteiten zonder rekening te houden met de mogelijke negatieve effecten voor anderen. Het handelen van de verdachte heeft bovendien risico’s voor de volksgezondheid met zich mee gebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 januari 2017. De reclassering concludeert dat de kans op recidive wel aanwezig wordt geacht, gelet op de financiële problemen en de zorgelijke sociale contacten die de verdachte heeft. De rechtbank heeft acht geslagen op de verdere inhoud van dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank heeft in haar strafmaat rekening gehouden met de persoonlijke en financiële omstandigheden van de verdachte en het belang dat de verdachte heeft bij het behouden van zijn baan. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het in het onderhavige geval om 60 kilo natte hennep gaat en dat - zoals door de verdediging terecht opgemerkt – de hennep nadat deze is gedroogd aanzienlijk in omvang en gewicht afneemt. Op basis van ervaringsregels kan ervan worden uitgegaan dat 60 kilo natte hennep neerkomt op circa 12 kilo (droge) hennep. Voorts is acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard niet de eigenaar van de hennep te zijn, maar dat hij slechts een rol vervulde in het vervoer en de bewerking daarvan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om daar aan te twijfelen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 18 juni 2015 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van schuldheling veroordeeld voor zover van belang tot een geldboete van
€ 1.000,-, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 juli 2015.
8.2.
Standpunt verdediging
Het feit waarvoor de verdachte bij vonnis van 18 juni 2015 is veroordeeld is van maart 2013. De verdediging is van mening dat als het Openbaar Ministerie vlotter was geweest met de veroordeling, de verdachte reeds uit zijn proeftijd was geweest. De verdediging verzoekt de rechtbank om de proeftijd te verlengen met 1 jaar.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch de geldboete om te zetten in een taakstraf voor de duur van 40 uren en de uitvoering daarvan te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 18 juni 2015 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke geldboete - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van 40 (veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en J.W. Langeler, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
(de jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen)
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van ongeveer 60 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep(toppen), zijnde hennep(toppen) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.