ECLI:NL:RBROT:2017:8805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
C/10/382747 / HA ZA 11-1652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een Surinaamse erfenis en onrechtmatige daad van de executeur zonder bezit

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de afwikkeling van de nalatenschap van een in Suriname overleden erflater. De eisers, erfgenamen van de overledene, stelden dat de gedaagde, die als executeur-testamentair was benoemd, onrechtmatig had gehandeld door de nalatenschap te beheren zonder de vereiste boedelbeschrijving op te maken. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, die geen bezit had van de nalatenschap, niet bevoegd was om handelingen te verrichten die de nalatenschap aangingen. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld jegens de erfgenamen door zonder overleg en toestemming van hen de nalatenschap te beheren en bepaalde dat zij de nalatenschap binnen vier weken na betekening van het vonnis diende af te geven aan de eisers. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld om rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beheer. De rechtbank kende de eisers een schadevergoeding toe van € 9.749,79 en SRD 2.517,60, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/382747 / HA ZA 11-1652
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/398141 / HA ZA 12-263 van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.I. Mullenders te Rotterdam,
tegen
[geaagde] in persoon en in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [geaagde] genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 11-1652 en in de procedure in de zaak 12-263

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 10 september 2014
  • de akte uitlaten van [eisers] met productie 28
  • de akte uitlaten van [geaagde]
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] met producties 20 tot en met 28
  • de conclusie na deskundigenbericht van [geaagde]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eisers] tevens akte houdende wijziging van eis
  • de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van [geaagde]
  • de conclusie van antwoord op gewijzigde eis van [geaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in beide zaken

2.1.
Sinds de comparitie van partijen op 25 september 2012 worden de zaak gevoegd behandeld en is de inhoud van de processtukken in beide procedures steeds gelijkluidend.
2.2.
De vrijwaringszaak bekend onder zaak/rolnummer 397544/HA ZA 12-240 is doorgehaald.
2.3.
Het gaat om een zaak met internationale aspecten daar het de nalatenschap betreft van [erflater] (hierna: erflater) die is overleden op 25 mei 2005 te Paramaribo (Suriname). Erflater had de Surinaamse nationaliteit en als laatste gewone verblijfplaats Suriname. Tot zijn nalatenschap behoort vermogen dat voornamelijk in Suriname is gelegen maar omvat ook enkele bankrekeningen in Nederland.
Op grond van artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat gedaagde in Nederland haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
2.4.
In het tussenvonnis van 12 december 2012 is reeds overwogen dat ingevolge artikel 1 van de Wet conflictenrecht erfopvolging Surinaams recht van toepassing is op de erfopvolging.
2.5.
Aan de vordering wordt door [eisers] een onrechtmatige daad van [geaagde] ten grondslag gelegd (zie hierna onder 2.12.) Het toepasselijk recht dient alsdan te worden bepaald aan de hand van de Rome II-Vo. Dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan als bedoeld in artikel 14 lid 1 aanhef en onder b van de Rome II-Vo is niet gesteld of gebleken. Het geschil wordt daarom in beginsel beheerst door het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Artikel 4 lid 2 vormt echter een uitzondering op deze hoofdregel en geeft een bijzonder aanknopingspunt voor het geval dat beide bij de onrechtmatige daad betrokken partijen hun gewone verblijfplaats in dezelfde Staat hebben. Hebben partijen hun gewone verblijfplaats in dezelfde Staat, dan geldt in afwijking van de hoofdregel het recht van die Staat. Nu beide partijen hun gewone verblijfplaats hebben is Nederland, is Nederlands recht van toepassing.
2.6.
Ingevolge artikel 1036 Surinaams BW heeft een executeur-testamentair zonder bezit slechts tot taak het uitvoeren van het testament. Dit houdt in dat de executeur-testamentair de nalatenschap aan de erfgenamen afgeeft of hen hiervan in de macht stelt. Om dit te kunnen doen dient de executeur-testamentair een boedelbeschrijving op te maken.
2.7.
Erflater heeft bij testament verleden voor notaris mr. [notaris 1] te Paramaribo, Suriname (hierna: de notaris), over zijn nalatenschap beschikt en daarin, voor zover thans van belang, [eisers] als zijn enige erfgenamen benoemd. Erflater heeft [geaagde] tot executeur-testamentair benoemd.
2.8.
Op 25 mei 2005 heeft de kantonrechter in het eerste kanton te Suriname het verzoek van [eisers] tot afzetting van [geaagde] als uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking van erflater afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen:
“Overwegende, dat de Hoge Raad - naar de kantonrechter uit deze overweging begrijpt – hiermee niet anders kan bedoelen dan dat de wens van de erflater om de aangewezen uitvoerder met de uitvoering van het testament te belasten zwaarwegend is en slechts in zeer bijzondere gevallen opzij gezet kan worden;
Overwegende, dat de kantonrechter meegaat met de Hoge Raad en in casu van oordeel is dat, alhoewel er ernstige controversen bestaan tussen de erfgenamen en de legataris enerzijds en de uitvoerder anderzijds, niet is gebleken van misbruik van de bevoegdheden door de uitvoerder en dat in casu geen sprake is van een “zeer bijzonder geval” – als bedoeld door de Hoge Raad op grond waarvan afzetting gerechtvaardigd zou zijn;
Overwegende, dat de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen doordat gedaagde q.q. de stellingen met betrekking tot de bankrekeningen en de banksaldi gemotiveerd heeft betwist en verzoekers na die betwisting geen feiten hebben kunnen aandragen waaruit het tegendeel blijkt;”
2.9.
Op 22 juli 2005 heeft de notaris een verklaring van executele verleden, waarin onder meer staat vermeld:
“4. CONCLUSIE
Mevrouw [geaagde] voornoemd is als executeur, als enige bevoegd de nalatenschap van de overledene te beheren.
De executeur is bevoegd de door haar beheerde goederen te gelde te maken, voorzover dit nodig is om de schulden van de nalatenschap te betalen.
Gedurende het beheer vertegenwoordigd de executeur de erfgenamen waar het de nalatenschap betreft. De executeur is ook bevoegd namens de erfgenamen met zichzelf, als schuldeiser van de nalatenschap, te handelen.”
2.10.
Ter uitvoering van een veroordeling van een vonnis in kort geding van de kantonrechter te Paramaribo, Suriname, van 1 oktober 2009 tussen [eisers] en de notaris, heeft de notaris op 2 oktober 2009 aan [geaagde] bericht dat zij de verstrekte verklaring van executele met onmiddellijke ingang intrekt.
2.11.
Na wijziging van eis luiden de vorderingen [eisers] , zakelijk weergegeven, als volgt:
1. een verklaring voor recht dat [geaagde] op basis van de inhoud van het testament niet bevoegd is geweest om de nalatenschap te beheren, alsmede dat zij onbevoegd daden van beheer en beschikking ten aanzien van de nalatenschap heeft verricht en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers]
2. veroordeling van [geaagde] om de nalatenschap zoals deze was samengesteld per overlijdensdatum van erflater, binnen een week na het in deze te wijzen vonnis af te geven aan [eisers] onder verbeurte van een dwangsom;
3. veroordeling van [geaagde] om aan de rechtbank rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beheer, althans [geaagde] te bevelen om binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan hem, onder verbeurte van een dwangsom;
4. veroordeling van [geaagde] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 58.456,71 te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. veroordeling van [geaagde] in de kosten van het geding,
6. primair veroordeling van [geaagde] in de kosten van het deskundigenonderzoek en, subsidiair voor zover de kosten van het deskundigenonderzoek (mede voor) rekening van [eisers] komen, die kosten te beperken tot een bedrag van € 3.000, waarbij wordt verstaan dat de deskundige het meerdere zal terugbetalen.
2.12.
De (juridische) grondslag voor de vorderingen is in essentie dat sprake is van een onrechtmatige daad van [geaagde] (zie ook het tussenvonnis onder 4.2).
2.13.
Als verweer heeft [geaagde] aangevoerd dat zij niet bekend was met het Surinaamse recht noch met de rechtsfiguur van executeur zonder bezit, alsmede dat de executeur zonder bezit in de praktijk bijna niet voorkomt. Verder heeft zij aangevoerd dat er op haar als executeur zonder bezit geen verplichting rust om rekening en verantwoording af te leggen.
2.14.
In feite betwist [geaagde] dus niet dat zij in strijd met de Surinaamse wet heeft gehandeld, maar meent zij dat deze handelwijze niet aan haar toerekenbaar is. Echter, degene die dwaalt ten aanzien van de rechtmatigheid van zijn handelen of zijn eigen bevoegdheid pleegt ook een onrechtmatige daad die hem kan worden toegerekend (TM, Parl. Gesch. 6, p. 618-9). Dat de kantonrechter in Suriname (zie 2.8) destijds niet is gebleken van misbruik van bevoegdheden door [geaagde] maakt dat niet anders. Ook de argumenten van [geaagde] dat zij meent dat de erflater het anders heeft bedoeld alsmede dat de executeur zonder bezit een volkomen in onbruik geraakte figuur is in de notariële praktijk, doen niet af aan het - in beginsel - onrechtmatige handelen van [geaagde] .
2.15.
In het tussenvonnis van 12 december 2012 is ter zake onder r.o. 5 het volgende overwogen:
“Alvorens te kunnen vaststellen of en zo ja eisers door toedoen van de handelswijze van [geaagde] zijn benadeeld (…) dient de omvang van de nalatenschap, ten tijde van het overlijden van erflater, middels een boedelbeschrijving worden vastgesteld. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat er zo spoedig mogelijk een boedelbeschrijving dient plaats te vinden en [geaagde] ten overstaan van de te benoemen deskundige rekening en verantwoording over het door haar gevoerde bewind, dient af te leggen.”
(zie ook het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 september 2012).
2.15.1.
[eisers] heeft zich dit ook gerealiseerd gelet op hetgeen is opgenomen in zijn akte uitlaten onder 1.1. waarin hij schrijft
“De deskundige dient de omvang van de nalatenschap per overlijdensdatum van erflater middels een boedelbeschrijving vast te stellen, althans de door in opdracht van gedaagde opgestelde boedelbeschrijving van notaris mr. [notaris 1] van 4 juli 2008 op juistheid te controleren, alsmede dient gedaagde ten overstaan van de deskundige rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beheer van de nalatenschap.”
2.15.2.
[geaagde] heeft betoogd (bij conclusie na deskundigenbericht) dat het doen van rekening en verantwoording nu juist niet tot de taken behoort van de executeur zonder bezit. Dat kan zo zijn, echter [geaagde] heeft al in haar conclusie van antwoord bevestigd dat zij het overgrote deel van de werkzaamheden als executeur had verricht in de tijdspanne vanaf het overlijden van erflater tot begin 2006, zijnde het moment, zoals [geaagde] stelt, dat zij er mee bekend raakte dat de verklaring van executele te ruim was geredigeerd. Dit betekent dat [geaagde] heeft gehandeld als een executeur met bezit en op haar derhalve wel de verplichting rust om rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen over het door haar gevoerde beheer en de door haar verrichte beschikkingshandelingen. Het afleggen van rekening en verantwoording aan de deskundige, waarvan eerder sprake was, heeft namelijk niet plaatsgevonden. Dit kan niet aan de deskundige worden tegengeworpen, nu dit niet aan hem is opgedragen in het tussenvonnis van 5 juni 2013 en ook partijen dit niet aan de orde hebben gesteld bij de deskundige of de rechtbank. Voor het afleggen van rekening en verantwoording aan de rechtbank ontbreekt een juridische grondslag. De vordering zoals weergeven onder 2.11 onder 3 voor zover die vordering ziet op het afleggen van rekening en verantwoording aan [eisers] , zal worden toegewezen, waarbij wordt opgemerkt dat [geaagde] ter zake al informatie heeft verstrekt aan [eisers] voor en tijdens deze procedure alsmede aan de deskundige, welke informatie derhalve als bekend mag worden beschouwd bij [eisers] In dat licht is er geen plaats voor het opleggen van een dwangsom.
2.16.
De vordering van [eisers] om [geaagde] te veroordelen tot afgifte aan hem van de nalatenschap zoals deze was samengesteld per overlijdensdatum van erflater (zie 2.11 onder 2) verhoudt zich niet tot de vordering van [eisers] om [geaagde] tegelijkertijd te veroordelen tot betaling van een begroot schadebedrag ten aanzien van een aantal activa van de boedel (zie 2.11 onder 4) die volgens [eisers] als gevolg van het handelen van [geaagde] niet meer aanwezig zijn. Daarom kan de vordering tot afgifte van de nalatenschap derhalve slechts betrekking hebben en toegewezen worden voor zover het de activa (zaken en vermogensrechten) en passiva betreffen die thans nog aanwezig zijn. Over de periode tussen het overlijden van de erflater en nu dient [geaagde] rekening en verantwoording af te leggen, zoals hiervoor onder 2.15.2 is overwogen.
2.17.
[eisers] heeft een bedrag van € 58.456,71 van [geaagde] als schade gevorderd. Allereerst dient vast te komen te staan of [eisers] als gevolg van het onrechtmatige handelen van [geaagde] , welk handelen aan haar toerekenbaar is, schade heeft geleden. Verder brengt de toepassing van artikel 98 Boek 6 BW met zich dat de omvang van de schadevergoedingsplicht van [geaagde] dient te worden vastgesteld. Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met het ten onrechte handelen als executeur met bezit, dat [geaagde] hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De vordering van [eisers] bestaat uit de volgende posten:
2.17.1.
schuld AMC ad € 20.573,41
[eisers] stelt dat deze schuld ten tijde van het overlijden van erflater niet bestond en dat [geaagde] dus niet tot betaling had dienen over te gaan.
In het deskundigenbericht staat ter zake op pagina 13 vermeld:
“2. Schuld AMC Nederland (bijlage B2) € 20.573,41
[eisers] acht de schuld aan AMC discutabel (brief de dato 12 augustus 2016) randnummer 6, bijlage 8.c). Op verzoek van [eisers] heb ik de in dit verband relevante correspondentie als bijlagen B3 en B4 toegevoegd.”
Uit de aan Bijlage B2 gehechte factuur van 7 december 2005 gericht aan [geaagde] blijkt dat deze nota zag op de diverse onderzoeken bij erflater in de periode van 2 juni tot en met 30 juni 2003. Uit Bijlage 3 volgt dat het AMC op 7 april 2005 schrijft dat zij na ontvangst van een bedrag van € 5.000 van het Van Marenfonds het restant van € 20.410 zal kwijtschelden.
Als bijlage B2 is een brief van het AMC aan het deskundigenbericht gehecht. In deze brief gericht aan (de advocaat van) [eisers] komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“In bovengenoemde brief geeft u aan dat in 2005 een onbevoegde executeur testamentaire, mevrouw [geaagde] , een bedrag van EUR 20.573,41 onverschuldigd zou hebben betaald.
Het AMC heeft in november 2005 telefonisch contact gehad met deze executeur testamentair. Uit dit telefoongesprek was af te leiden dat de destijds afgesloten ‘overeenkomst onder finale kwijting’ waar u naar refereert was afgesloten onder dwaling, c.q. bedrog, omdat er onvoldoende middelen aanwezig bleken te zijn. Op die dag is dit als vernietigingsgrond inzake de ‘overeenkomst onder finale kwijting’ tussen partijen ingeroepen en is het AMC ertoe overgegaan om de erven van de heer [erflater] wederom te factureren (7 december 2005). De erven van [erflater] hebben deze factuur aansluitend op 12 december 2005 in het kader van voldoen van de schulden van de nalatenschap betaald van een bankrekeningnummer welke op naam stond van (de erven van) de overledene. (…)
Voor zover een bekendmaking in een locaal Surinaams blad al bepalend zou kunnen zijn voor een rechtspositie in Nederland, geldt dat deze volmacht blijkens uw stukken pas in 2009 is ingetrokken. In 2005 kon het AMC er derhalve op vertrouwen dat mw. [geaagde] bevoegd was om de erven van de heer [erflater] te vertegenwoordigen.(…)”
Aan de hiervoor aangehaalde brief is een verklaring gehecht met de volgende inhoud:
“Hierbij verklaar ik. [werknemer AMC] , werkzaam vanaf 1-1-1992 in de functie van plv chef debiteurenadm bij de afdeling Incassobeheer van het Academisch Medisch Centrum bij de Universiteit van Amsterdam, met betrekking tot het kwijtschelden van de restschuld terzake van de behandeling van de heer [erflater] het volgende:
De kwijtschelding van het restant van de schuld (€ 25.573,41 minus € 5.000,00) ad € 20.573,41 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het schriftelijke verzoek d.d. 19 januari 2005 door de heer F.J. Striedthouldt van de Stichting Van Marenfonds te Deventer, op basis van onderstaande zinsnedes:
“waarbij wij in Nederland, indien noodzakelijk, een inkommer en kwelverkerende broeder aldaar een helpende hand willen reiken”.
Vervolgens: “er werd onderzoek gedaan inzake oorzaak en gevolg”.
En: “ [erflater] en zijn dochter nimmer in staat zijn dit bedrag nu en in de toekomst d.m.v. (af)betaling te kunnen voldoen”.
Deze zinsnedes, van de brief van de Stichting in combinatie met het feit dat de dochter, mevrouw [dochter erflater] zich nimmer aan de op in 30 juni 2003 gemaakte afspraak m.b.t. de afbetalingsregeling heeft gehouden (die aangegaan was omdat het AMC in de veronderstelling verkeerde dat de familie [erflater] over te weinig geld beschikte), heeft ertoe geleid dat wij overgegaan zijn tot kwijtschelding.
In november 2005 werd ik telefonisch benaderd door mevrouw [geaagde] (die geheel integer bij mij overkwam), die zich bij mij introduceerde als zijnde de executeur testamentair terzake de erfenis van [erflater] . Zij vertelde mij dat er een oude aanmaning werd aangetroffen inzake de opname in het AMC en vroeg zich af of de schuld wel betaald was. Ik heb haar uitgelegd dat de bovengenoemde Stichting een deel had voldaan en dat de rest werd kwijtgescholden vanwege het gebrek aan baten bij de familie.
Mevrouw [geaagde] deelde mij mede dat er meer dan genoeg geld was om alle schulden te voldoen. Verder herinner ik mij nog dat mevrouw [geaagde] mij mededeelde dat de erflater vele bezittingen had: een groot huis met eigen grond in Suriname en dat hij geïnvesteerd had in diverse “fondsen” waarvan de familie mogelijk niet op de hoogte was. Hieruit bleek dat de informatie die het AMC van het van Marenfonds had verkregen en die van de executeur testamentair geheel haaks op elkaar stonden, is besproken dat de daartoe afgesloten overeenkomst niet meer geldig kon zijn. (…)”
Uit de aan het deskundigenbericht gehechte en hiervoor aangehaalde correspondentie volgt dat het AMC een overeenkomst had gesloten met het Van Marenfonds waarbij zij een groot deel van haar vordering op erflater heeft kwijtgescholden ter finale kwijting. Deze overeenkomst bevatte derhalve een derdenbeding ten gunste van erflater. Echter, zoals uit de correspondentie blijkt, kon het AMC die overeenkomst vervolgens vernietigen op grond van bedrog of dwaling toen zij er weet van kreeg dat de door het Van Marenfonds geschetste “kommer en kwel” situatie ten aanzien van de financiële situatie van erflater een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Het AMC heeft vervolgens geen juridische stappen hoeven te ondernemen daar de vordering werd voldaan (ten laste van de boedel). Gelet op het vorenstaande was er voor het AMC geen aanleiding om nadere juridische stappen richting de boedel c.q. [eisers] te ondernemen. Het contact opnemen van [geaagde] toen zij een factuur van het AMC in de administratie van erflater aantrof, kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Immers, na de kwijtschelding door het AMC resteerde er een natuurlijke verbintenis van erflater (c.q. zijn erfgenamen) tot betaling van een bedrag ter hoogte van het niet kwijtgescholden bedrag. [geaagde] voelde zich moreel verplicht om de rekening, nu de boedel toereikend was en omdat het AMC op basis van onjuiste informatie tot kwijtschelding was overgegaan, alsnog te voldoen. Het door [geaagde] ten laste van de nalatenschap voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de nalatenschap kan niet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. Het door [geaagde] betalen van de (nieuwe) factuur van het AMC kan dan ook niet worden aangemerkt als schade van de erfgenamen, [eisers]
2.17.2.
vliegtickets 7 augustus 2006 ad € 4.231,86
Het verweer van [geaagde] dat [eisers] haar hebben gedagvaard voor de kantonrechter in Paramaribo, haar dus in rechte hebben betrokken in haar hoedanigheid van executeur en het dus vanzelf spreekt dat deze kosten van de executeur boedelkosten zijn, faalt. Het gaat hier immers niet om handelingen die de afwikkeling van de nalatenschap betreffen in het belang en ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen. Dit geldt ook voor de kosten die ten behoeve van het meereizen van [erfgenaam] zijn gemaakt om, zoals [geaagde] betoogt, de kantonrechter zo goed mogelijk te informeren over het handelen van de executeur en met name om heel feitelijk de aanhoudende vendetta van [echtgenote en legataris van erflater] (echtgenote en legataris van erflater, moeder van [eisers] , opm. rb) te weerspreken.
[geaagde] heeft deze kosten dus ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebracht. De vordering van [eisers] op dit punt zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (7 augustus 2006) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Overigens is dit argument van [geaagde] in het deskundigenbericht gekoppeld aan de hierna te behandelen vliegtickets van 2 oktober 2005. In het deskundigenbericht is geen onderbouwing te vinden van [geaagde] ten aanzien van deze vliegtickets.
2.17.3.
vliegtickets 2 oktober 2005 ad € 1.613,93
De door [geaagde] niet of nauwelijks gegeven onderbouwing (zie r.o. 2.17.2) kan niet leiden tot de slotsom dat hier sprake is van executeurskosten. Ook de kosten van deze vliegtickets heeft zij derhalve ten onrechte als boedelkosten aangemerkt en ten laste van de nalatenschap gebracht. De vordering van [eisers] op dit punt zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (2 oktober 2005) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.17.4.
honorarium [advocaat] ad € 2.904
Deze bedragen zien volgens [geaagde] op de werkzaamheden van de advocaat die haar in haar hoedanigheid van executeur vertegenwoordigde. Ter zake heeft de deskundige in zijn rapport geconstateerd dat declaraties ontbreken en dat één maal een bedrag van € 750 aan [geaagde] zelf is overgemaakt.
Bij executeurskosten moet het gaan om kosten die de executeur in redelijkheid heeft gemaakt of doen maken, gelet op de hem door de wet of erflater toegedachte taak. De aard en de omvang van de boedel zijn mede bepalend. De door [geaagde] gemaakte advocaatkosten vallen niet onder de schulden van de nalatenschap. Het betreffen immers niet advocaatkosten die [geaagde] heeft gemaakt mede ten behoeve van de erfgenamen. De advocaatkosten zijn door [geaagde] ten onrechte ten laste van de boedel gebracht. De vordering van [eisers] ligt op dit punt voor toewijzing gereed. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.17.5.
honorarium [notaris 1] ad € 3.510
Op [geaagde] rustte de verplichting om een boedelbeschrijving op te maken (zie r.o. 2.6). [eisers] heeft in dat licht onvoldoende onderbouwd waarom het onrechtmatig zou zijn dat zij hiervoor een notaris heeft ingeschakeld. De door [eisers] aangevoerde argumenten dat [geaagde] had kunnen volstaan met een onderhandse boedelbeschrijving, dat zij de boedelbeschrijving pas drie jaar na het overlijden van erflater heeft laten opmaken door notaris [notaris 1] en vervolgens niet aan [eisers] heeft gezonden, zijn onvoldoende om tot de slotsom te komen dat [geaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook het argument dat [geaagde] zich hiervan had dienen te onthouden gelet op de gerechtelijke procedure en perikelen rondom de nalatenschap en zij zich richting die notaris willens en wetens gebruik heeft gemaakt van de foutieve verklaring van executele, slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen rustte de verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving nu juist wel op [geaagde] , in haar hoedanigheid van executeur-testamentair zonder bezit. Dat [geaagde] daarbij “richting die notaris” gebruik zou hebben gemaakt van de op 2 oktober 2009 door de notaris ingetrokken verklaring van executele (zie r.o. 2.10) doet daar niet aan af, omdat de verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving op [geaagde] rustte ook indien een correcte verklaring door de notaris was afgegeven.
Dit onderdeel van de vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
2.17.6.
deurwaarderskosten ad € 71,86
Ten aanzien van dit punt betoogt [eisers] dat [geaagde] deze kosten onnodig heeft gemaakt om dat zij over voldoende bewijs beschikte dat [echtgenote en legataris van erflater] geen prijs stelde op afgifte van het aan haar gemaakte legaat. Zelfs indien [geaagde] deze kosten onnodig zou hebben gemaakt, hetgeen door haar wordt betwist, betekent dit nog niet zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] Nu [eisers] dit onderdeel van zijn vordering niet heeft onderbouwd, ligt dit onderdeel voor afwijzing gereed.
2.17.7.
door [geaagde] voorgeschoten kosten ad € 673,60
[eisers] stelt op dit punt dat [geaagde] in haar rekening en verantwoording op dit punt tekort schiet. De deskundige heeft hier terecht vraagtekens bij gesteld. Deze kosten hebben niets van doen met de boedel, aldus [eisers]
De rechtbank merkt op dat [eisers] enerzijds vordert dat [geaagde] wordt veroordeeld om rekening en verantwoording te doen en anderzijds reeds meent dat haar rekening en verantwoording onvoldoende is. Nu de door [eisers] gestelde grondslag van de vordering onrechtmatige daad is, die vordering niet deugdelijk is onderbouwd, ligt dit onderdeel van de vordering voor afwijzing gereed.
Overigens heeft [geaagde] in haar opmerkingen aan de hand van de bevindingen van de notaris een verklaring gegeven ten aanzien van deze voorgeschoten kosten.
2.17.8.
taxatiekosten ad € 350 en rouwadvertentie € 374,85
Ter zake voert [eisers] aan dat [geaagde] direct in overleg had moeten treden met de erfgenamen, met name nu zij zelf geen erfgenaam was en zij zich had moeten onthouden van handelingen waartoe zij niet bevoegd was.
Niet valt in te zien dat [geaagde] , als executeur zonder bezit, in het kader van het opstellen van de boedelbeschrijving niet bevoegd was om (een) opdracht(en) tot taxatie te verlenen en om een rouwadvertentie te plaatsen. Van enig onrechtmatig en/of onzorgvuldig handelen door [geaagde] op dit punt is dan ook niet gebleken. Dit onderdeel van de vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
2.17.9.
bankopname van SRD 2.517,60
[geaagde] heeft geen verklaring voor deze opname. Nu zij executeur was zonder bezit en geen verklaring kan geven voor het in die hoedanigheid doen van deze opname ten laste van de boedel, heeft zij op dit punt onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] en dient zij de daardoor geleden schade ad voornoemd bedrag te vergoeden. Het bedrag in euro’s zal moeten worden vastgesteld door het hanteren van de wisselkoers van de datum van de opname, te weten 3 februari 2006 voor een bedrag van SRD 1.000 en 8 maart 2006 voor een bedrag van SRD 1.517,60. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.17.10.
inboedel, antieke medische boeken, de gitaren, de auto en de kluizen € 10.000
[eisers] stelt dat [geaagde] de inboedel, antieke medische boeken, gitaren en de auto heeft vervreemd uit de nalatenschap waardoor de waarde niet kan worden bepaald. Evenmin kan de inhoud van de kluizen worden achterhaald, omdat [geaagde] er voor heeft gekozen om zonder overleg met en niet in het bijzijn van [eisers] de kluizen te openen. Daarmee heeft zij willens en wetens een risico genomen. [eisers] begroten de schade op € 10.000.
[geaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat erflater aan het vertrekken was uit de woning naar een verzorgingstehuis. Zij verwijst naar diverse brieven. In een brief van [geaagde] aan erflater van 18 maart 2005 (bijlage A11 bij het deskundigenrapport) staat het volgende vermeld:
“(…)
2. Huis opruimen
[erfgenaam] komt zoals je weet medio April a.s. naar Suriname, niet alleen voor je 70e verjaardag maar met voornaamste reden om je te verzorgen en bij te staan voor en na de operatie. (…) Na de operatie kom ik naar Suriname om samen met haar het huis op te ruimen, je kamer in Margriet in te richten en je te verhuizen. In de verzorgingskamer kan alleen het allernoodzakelijkste staan. De rest van je spullen zal voor een deel moeten worden opgeruimd en voor een deel voorlopig in de [adres] moeten blijven. [erfgenaam] zal samen met je een lijstje maken van wat er moet gebeuren.
3. Auto
Het is me niet gelukt om de auto over te schrijven op naam van [erfgenaam] .(een zus van erflater, opm. rb)
(…)”
Op 20 mei 2005 heeft mw. [erfgenaam] bij brief het volgende aan [geaagde] bericht (bijlage A10a bij het deskundigenbericht):
“(…) Robert is zich heel goed bewust van de risico’s van de operatie. (…) Mocht hij rond de operatie inderdaad zijn Grote Reis beginnen dan weet jij wat er allemaal moet gebeuren, zegt hij.
  • Het huis is deel van de familieboedel
  • Uit het meubilair kan [erfgenaam] een keuze maken; een deel was toch ook nog van onze ouders.
  • De gitaren zijn van en voor [zus erflater] en [erfgenaam] .
  • Boeken, paperassen enz. kunnen afhankelijk van de inhoud naar onder andere:
de Vrijmetselarij
de Rozekruizers
Stichting Paliter
MWI
Henk van Kanten
Gitaristenkring
Aisha Malmberg (Chinese geneeswijzen en acupunctuur)
Stichting Lobi
SWI
  • Kleding kan naar Sociale instellingen
  • Uit de huishoudelijke artikelen kan Yvonne een keuze maken en de rest gaat naar Sociale doelen/mensen die het goed kunnen gebruiken.
  • In de kluis van de DSB zitten paperassen.
  • In de kluis van de Hakrinbank: penningen van de Vrijmetselarij, papieren, sieraden voor [persoon] en [persoon] . (…)”
a. Ten aanzien van de auto wordt overwogen dat uit de als bijlage 11 in het deskundigenrapport opgenomen stukken, blijkt dat de auto op grond van een verklaring van executele op 29 januari 2007 of eerder is overgedragen aan een zus van erflater, [zus erflater] . [geaagde] heeft kennelijk uitvoering gegeven aan hetgeen door erflater eerder aan haar was verzocht. Zij voert aan dat de auto al bij leven door erflater was geschonken en dat alleen de overschrijving nog niet rond was. Dit blijkt ook uit haar opmerkingen aan de hand van de bevindingen van de deskundige. Echter, de feitelijke levering heeft, zoals [geaagde] heeft erkend in haar conclusie van antwoord, niet bij leven door of namens erflater plaats gevonden. Als executeur zonder bezit heeft [geaagde] onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld door de tot de nalatenschap behorende auto zonder overleg en toestemming van de erven aan een derde over te dragen. Met betrekking tot de schade heeft [eisers] geen enkele onderbouwing gegeven. [geaagde] heeft aangevoerd dat de auto een oud barrel was. In dat licht zal de waarde van de auto worden begroot op € 500, welk bedrag [geaagde] aan [eisers] zal dienen te vergoeden. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Met betrekking tot de gitaren wordt overwogen dat in de brief van mw. [erfgenaam] staat dat de gitaren “van en voor” [zus erflater] en [erfgenaam] waren. Dit duidt er op dat de gitaren op dat moment al geen eigendom meer waren van erflater. Daar [eisers] niet hebben aangetoond dat de gitaren wel onderdeel uitmaakten van de nalatenschap, kan afgifte van die gitaren door [geaagde] aan genoemde personen niet als onrechtmatig jegens [eisers] worden aangemerkt.
Met betrekking tot de gitaarmuziek staat vast dat [geaagde] deze heeft doen toekomen aan Stichting Gitaristenkring Suriname. Een en ander blijkt uit een schrijven van 16 november 2005 van de Gitaristenkring (bijlage A.9.a. van het deskundigenbericht). Vaststaat echter dat de gitaarmuziek een bestanddeel van de nalatenschap was. [eisers] heeft in het kader van de door hem gevorderde schade echter geen onderbouwing gegeven van de waarde die aan dit boedelbestanddeel zou moeten worden toegekend. Nu er geen aanknopingspunten zijn gegeven, zoals de omvang en de staat waarin de gitaarmuziek verkeert alsmede de bijzonderheid, op grond waarvan de rechtbank de schade zou kunnen begroten, zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige zaken, valt uit de brief van mw. [erfgenaam] op te maken dat deze zaken nog aanwezig waren op 20 mei 2005. Erflater is vijf dagen daarna, op 25 mei 2005 overleden. Zonder enige onderbouwing valt niet in te zien dat de in de brief genoemde zaken vijf dagen daarna niet meer aanwezig waren. [geaagde] heeft derhalve onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] door die zaken na het overlijden van erflater te vervreemden ook al betrof het volgens [geaagde] voor het overgrote deel “ouwe troep” waarvan al in samenspraak met erflater was besproken dat dingen weg mochten of zaken die erflater in mede-eigendom had met zijn zussen. Ook ten aanzien van deze boedelbestanddelen heeft [eisers] zijn schadevordering niet of nauwelijks onderbouwd. [geaagde] voert over de waarde van de inventarisgoederen aan dat deze een nagenoeg te verwaarlozen waarde hadden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit bevestigd in de hiervoor aangehaalde brief van mw. [erfgenaam] waarin een groot aantal zaken voornamelijk aan goede doelen worden bedacht. In dat licht zal de waarde van die zaken worden begroot op € 500, welk bedrag [geaagde] aan [eisers] zal dienen te vergoeden. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Ten aanzien van de in de kluizen aanwezige zaken:
1. Op de stelling van [geaagde] dat zij de penningen van de Vrijmetselarij diende te retourneren aan de Vrijmetselarij, heeft [eisers] niet inhoudelijk gereageerd. Daarom zal er van worden uitgegaan dat erflater die penningen in bruikleen had en dat [geaagde] deze terecht heeft geretourneerd aan de Vrijmetselarij. Van enige schade door het handelen van [geaagde] is alsdan geen sprake omdat [eisers] zelf ook deze penningen hadden dienen te retourneren.
2. De door [geaagde] uit de kluizen meegenomen eigendomspapieren zijn opgenomen in de boedelbeschrijving alsmede in het deskundigenbericht, Niet valt in te zien dat [eisers] enige schade heeft ondervonden van het feit dat die papieren door [geaagde] uit de kluizen zijn gehaald.
3. In verband met de kwestie rond de kluizen heeft de deskundige een e-mail van 3 oktober 2016 van mr. [advocaat] aan hem gehecht aan het deskundigenbericht (bijlage A.10.6), waarin het volgende staat vermeld:
“Op 08 september 2010 heb ik een telefonisch gesprek gevoerd met een der erfgenamen, namelijk de heer drs. [erfgenaam] en hem bij die gelegenheid mede gedeeld dat ons kantoor niet in het bezit is van vermeende kluissleutels, daar wij de tweetal sleutels die destijds aan ons waren afgestaan, reeds geruime tijd aan de toenmalige advocaat van mevrouw [echtgenote en legataris van erflater] hadden afgegeven.
Mr. [advocaat] , toenmalige advocaat van mevrouw [echtgenote en legataris van erflater] heeft ons medegedeeld de desbetreffende kluissleutels reeds aan haar toenmalige cliënte te hebben afgegeven en dat zij haar zaken niet meer behartigd.”
Het vorenstaande wordt bevestigd door een brief van [echtgenote en legataris van erflater] aan mr. [advocaat] van 30 augustus 2010 (productie 24 van [eisers] ), waarin staat vermeld:
“(…) Ingevolge uw schrijven aan mevr. [advocaat] , heeft u 2 sleutels afgegeven, nl 1 (een) van de kluis DSB en 1 (een) van de kluis Hakrinbank.
Helaas zijn de bijbehorende reservesleutelsnietafgegeven (…).
Opnieuw vraag ik namens de erfgenamen om afgifte van de zaken tot de nalatenschap behorend in het algemeen (uiteraard vergezeld van rekening en verantwoording).
In het bijzondervraag ikafgifte van de sleutelsalsook de documenten welke oa uit de kluis zijn verwijderd, (…)”
In laatstgemeld schrijven verzoekt [echtgenote en legataris van erflater] slechts om de reservesleutels van de kluizen alsmede om afgifte van de uit de kluis verwijderde documenten. Over de sieraden van [eisers] rept [echtgenote en legataris van erflater] echter niet. Dit bevestigt de stelling van [geaagde] dat zij de sieraden heeft achtergelaten in de kluis aangezien die voor [eisers] waren. Dat er in de kluizen een bedrag van contanten van ten minste € 40.000 lag, zoals [eisers] is gesteld en door [geaagde] is betwist, is gebrek aan onderbouwing van die stelling door [eisers] niet komen vast te staan. De door [eisers] aan de onrechtmatige daad ten grondslag gelegde feiten zijn derhalve niet komen vast te staan. Het enkele feit dat [geaagde] niet in het bijzijn van [eisers] de kluizen heeft geopend, brengt geen risico aansprakelijkheid van haar met zich.
2.17.11.
loon executeur ad €13.836,46
Ten aanzien van de hoogte van het loon, waarvan [eisers] meent dat [geaagde] op basis van artikel 1049 lid 2 SBW een salaris toekomt van 1,5% van de gerede geleden, ofwel € 700, heeft [geaagde] aangevoerd dat zij een loon van € 13.836,46 heeft berekend op basis van artikel 1049 lid 2 SBW jo 468 SBW waarin is bepaald dat aan de executeur een loon toekomt van 1,5% van het gerede geld en 3% van alle andere kapitalen. Gelet op de door [geaagde] genoemde grondslag en de overgelegde berekening en de daartegenover niet of nauwelijks onderbouwde stelling van [eisers] , is komen vast te staan dat [geaagde] het loon correct heeft berekend.
[geaagde] heeft voorts te kennen gegeven dat zij reeds bij conclusie van antwoord de juridische grondslag en de berekening van het loon heeft overgelegd zodat het argument van [eisers] dat de berekening van het het loon ondoorzichtig en niet verifieerbaar is, niet slaagt. [eisers] stelt evenmin een deugdelijke juridische grondslag voor de stelling dat [geaagde] geen aanspraak kan maken op loon omdat zij zich niet als een redelijk en bekwaam handelend executeur heeft gedragen.
2.18.
Recapitulatie van de toegewezen schadeposten van [eisers]
€ 4.231,86 r.o. 2.17.2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2006,
€ 1.613,93 r.o. 2.17.3, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2005,
€ 2.904,00 r.o. 2.17.4, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding
€ 500,00 r.o. 2.17.10.a te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de
dagvaarding
€ 500,00r.o. 2.17.10.d te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de
dagvaarding
€ 9.749,79
alsmede SRD 2.517,60 (r.o. 2.17.9) omgerekend in euro’s per 3 februari 2006 voor een bedrag van SRD 1.000 en 8 maart 2006 voor een bedrag van SRD 1.517,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
2.19.
Daar de schadevordering van [eisers] gedeeltelijk zal worden toegewezen heeft hij geen belang meer bij de onder 2.11.1 sub 1 gevorderde verklaring voor recht.
2.20.
De (feitelijke) grondslag voor het subsidiaire deel van de vordering onder 6 is dat de deskundige de boedelbeschrijving van 4 juli 2008 tot uitgangspunt heeft genomen en daarop nagenoeg geen aanvullingen zijn gekomen. Uit het rapport blijkt niet dat daadwerkelijk informatie is opgevraagd in Suriname. De door de deskundige verrichte werkzaamheden zijn ondoorzichtig en niet in lijn met art. 198 Rv en de Leidraad deskundige in civiele zaken. De kwestie heeft al met al drie jaar bij de deskundige gelegen waardoor de procedure onnodige vertraging heeft opgelopen, aldus [eisers]
Uit het deskundigenrapport volgt dat de notaris de eerder door notaris [notaris 1] opgestelde boedelbeschrijving tot uitgangspunt heeft genomen. Verder heeft hij partijen verzocht om te melden op welke punten de boedelbeschrijving van notaris [notaris 1] onjuist of onvolledig was, heeft hij verzocht om de onderliggende bonnen, rekeningen en bankafschriften aan hem ter hand te stellen en heeft hij bij banken en derden aanvullende onderzoek gedaan. Uit de bijlagen van het deskundigenbericht blijkt dat de deskundige daadwerkelijk informatie heeft opgevraagd in Suriname. Ook blijkt daaruit dat hij van een aantal instanties (nog steeds) geen antwoord heeft ontvangen. De deskundige heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op zijn bevindingen te reageren en zij hebben daar ook gebruik van gemaakt, zo blijkt uit het deskundigenrapport.
Waarom de door de deskundige verrichte werkzaamheden ondoorzichtig zouden zijn en niet lijn met art. 198 Rv en de Leidraad deskundige in civiele zaken, is in het licht van het vorenstaande dan ook door [eisers] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Dit onderdeel van de vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
2.21.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zodat ieder de eigen kosten zal dragen.
In dat licht zullen de kosten van de deskundige eveneens door partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen. [eisers] heeft reeds zijn aandeel in de kosten van de deskundige voldaan. Daar [geaagde] met een toevoeging procedeert is haar deel voorlopig in debet gesteld. [geaagde] zal worden veroordeeld om haar deel ad € 7.169,74 aan de griffier te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [geaagde] om de nalatenschap zoals deze thans is samengesteld binnen vier weken na betekening van dit vonnis af te geven aan [eisers] ,
3.2.
veroordeelt [geaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan [eisers] over het door haar gevoerde beheer;
3.3.
veroordeelt [geaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 9.749,79 alsmede een bedrag van SRD 2.517,60, omgerekend in euro’s per 3 februari 2006 voor een bedrag van SRD 1.000 en 8 maart 2006 voor een bedrag van SRD 1.517,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over de onderscheiden deelbedragen en vanaf de data conform rechtsoverweging 2.18 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 tot en met 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
veroordeelt [geaagde] tot betaling aan de griffier van de helft van de kosten van de deskundige ad € 7.169,74;
3.6.
bepaalt dat [geaagde] voornoemd bedrag dient te betalen overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR;
3.7.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten zal dragen;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op
1 november 2017. [1]