2.17.1.schuld AMC ad € 20.573,41
[eisers] stelt dat deze schuld ten tijde van het overlijden van erflater niet bestond en dat [geaagde] dus niet tot betaling had dienen over te gaan.
In het deskundigenbericht staat ter zake op pagina 13 vermeld:
“2. Schuld AMC Nederland (bijlage B2) € 20.573,41
[eisers] acht de schuld aan AMC discutabel (brief de dato 12 augustus 2016) randnummer 6, bijlage 8.c). Op verzoek van [eisers] heb ik de in dit verband relevante correspondentie als bijlagen B3 en B4 toegevoegd.”
Uit de aan Bijlage B2 gehechte factuur van 7 december 2005 gericht aan [geaagde] blijkt dat deze nota zag op de diverse onderzoeken bij erflater in de periode van 2 juni tot en met 30 juni 2003. Uit Bijlage 3 volgt dat het AMC op 7 april 2005 schrijft dat zij na ontvangst van een bedrag van € 5.000 van het Van Marenfonds het restant van € 20.410 zal kwijtschelden.
Als bijlage B2 is een brief van het AMC aan het deskundigenbericht gehecht. In deze brief gericht aan (de advocaat van) [eisers] komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“In bovengenoemde brief geeft u aan dat in 2005 een onbevoegde executeur testamentaire, mevrouw [geaagde] , een bedrag van EUR 20.573,41 onverschuldigd zou hebben betaald.
Het AMC heeft in november 2005 telefonisch contact gehad met deze executeur testamentair. Uit dit telefoongesprek was af te leiden dat de destijds afgesloten ‘overeenkomst onder finale kwijting’ waar u naar refereert was afgesloten onder dwaling, c.q. bedrog, omdat er onvoldoende middelen aanwezig bleken te zijn. Op die dag is dit als vernietigingsgrond inzake de ‘overeenkomst onder finale kwijting’ tussen partijen ingeroepen en is het AMC ertoe overgegaan om de erven van de heer [erflater] wederom te factureren (7 december 2005). De erven van [erflater] hebben deze factuur aansluitend op 12 december 2005 in het kader van voldoen van de schulden van de nalatenschap betaald van een bankrekeningnummer welke op naam stond van (de erven van) de overledene. (…)
Voor zover een bekendmaking in een locaal Surinaams blad al bepalend zou kunnen zijn voor een rechtspositie in Nederland, geldt dat deze volmacht blijkens uw stukken pas in 2009 is ingetrokken. In 2005 kon het AMC er derhalve op vertrouwen dat mw. [geaagde] bevoegd was om de erven van de heer [erflater] te vertegenwoordigen.(…)”
Aan de hiervoor aangehaalde brief is een verklaring gehecht met de volgende inhoud:
“Hierbij verklaar ik. [werknemer AMC] , werkzaam vanaf 1-1-1992 in de functie van plv chef debiteurenadm bij de afdeling Incassobeheer van het Academisch Medisch Centrum bij de Universiteit van Amsterdam, met betrekking tot het kwijtschelden van de restschuld terzake van de behandeling van de heer [erflater] het volgende:
De kwijtschelding van het restant van de schuld (€ 25.573,41 minus € 5.000,00) ad € 20.573,41 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het schriftelijke verzoek d.d. 19 januari 2005 door de heer F.J. Striedthouldt van de Stichting Van Marenfonds te Deventer, op basis van onderstaande zinsnedes:
“waarbij wij in Nederland, indien noodzakelijk, een inkommer en kwelverkerende broeder aldaar een helpende hand willen reiken”.
Vervolgens: “er werd onderzoek gedaan inzake oorzaak en gevolg”.
En: “ [erflater] en zijn dochter nimmer in staat zijn dit bedrag nu en in de toekomst d.m.v. (af)betaling te kunnen voldoen”.
Deze zinsnedes, van de brief van de Stichting in combinatie met het feit dat de dochter, mevrouw [dochter erflater] zich nimmer aan de op in 30 juni 2003 gemaakte afspraak m.b.t. de afbetalingsregeling heeft gehouden (die aangegaan was omdat het AMC in de veronderstelling verkeerde dat de familie [erflater] over te weinig geld beschikte), heeft ertoe geleid dat wij overgegaan zijn tot kwijtschelding.
In november 2005 werd ik telefonisch benaderd door mevrouw [geaagde] (die geheel integer bij mij overkwam), die zich bij mij introduceerde als zijnde de executeur testamentair terzake de erfenis van [erflater] . Zij vertelde mij dat er een oude aanmaning werd aangetroffen inzake de opname in het AMC en vroeg zich af of de schuld wel betaald was. Ik heb haar uitgelegd dat de bovengenoemde Stichting een deel had voldaan en dat de rest werd kwijtgescholden vanwege het gebrek aan baten bij de familie.
Mevrouw [geaagde] deelde mij mede dat er meer dan genoeg geld was om alle schulden te voldoen. Verder herinner ik mij nog dat mevrouw [geaagde] mij mededeelde dat de erflater vele bezittingen had: een groot huis met eigen grond in Suriname en dat hij geïnvesteerd had in diverse “fondsen” waarvan de familie mogelijk niet op de hoogte was. Hieruit bleek dat de informatie die het AMC van het van Marenfonds had verkregen en die van de executeur testamentair geheel haaks op elkaar stonden, is besproken dat de daartoe afgesloten overeenkomst niet meer geldig kon zijn. (…)”
Uit de aan het deskundigenbericht gehechte en hiervoor aangehaalde correspondentie volgt dat het AMC een overeenkomst had gesloten met het Van Marenfonds waarbij zij een groot deel van haar vordering op erflater heeft kwijtgescholden ter finale kwijting. Deze overeenkomst bevatte derhalve een derdenbeding ten gunste van erflater. Echter, zoals uit de correspondentie blijkt, kon het AMC die overeenkomst vervolgens vernietigen op grond van bedrog of dwaling toen zij er weet van kreeg dat de door het Van Marenfonds geschetste “kommer en kwel” situatie ten aanzien van de financiële situatie van erflater een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Het AMC heeft vervolgens geen juridische stappen hoeven te ondernemen daar de vordering werd voldaan (ten laste van de boedel). Gelet op het vorenstaande was er voor het AMC geen aanleiding om nadere juridische stappen richting de boedel c.q. [eisers] te ondernemen. Het contact opnemen van [geaagde] toen zij een factuur van het AMC in de administratie van erflater aantrof, kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Immers, na de kwijtschelding door het AMC resteerde er een natuurlijke verbintenis van erflater (c.q. zijn erfgenamen) tot betaling van een bedrag ter hoogte van het niet kwijtgescholden bedrag. [geaagde] voelde zich moreel verplicht om de rekening, nu de boedel toereikend was en omdat het AMC op basis van onjuiste informatie tot kwijtschelding was overgegaan, alsnog te voldoen. Het door [geaagde] ten laste van de nalatenschap voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de nalatenschap kan niet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. Het door [geaagde] betalen van de (nieuwe) factuur van het AMC kan dan ook niet worden aangemerkt als schade van de erfgenamen, [eisers]
2.17.10.inboedel, antieke medische boeken, de gitaren, de auto en de kluizen € 10.000
[eisers] stelt dat [geaagde] de inboedel, antieke medische boeken, gitaren en de auto heeft vervreemd uit de nalatenschap waardoor de waarde niet kan worden bepaald. Evenmin kan de inhoud van de kluizen worden achterhaald, omdat [geaagde] er voor heeft gekozen om zonder overleg met en niet in het bijzijn van [eisers] de kluizen te openen. Daarmee heeft zij willens en wetens een risico genomen. [eisers] begroten de schade op € 10.000.
[geaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat erflater aan het vertrekken was uit de woning naar een verzorgingstehuis. Zij verwijst naar diverse brieven. In een brief van [geaagde] aan erflater van 18 maart 2005 (bijlage A11 bij het deskundigenrapport) staat het volgende vermeld:
“(…)
2. Huis opruimen
[erfgenaam] komt zoals je weet medio April a.s. naar Suriname, niet alleen voor je 70e verjaardag maar met voornaamste reden om je te verzorgen en bij te staan voor en na de operatie. (…) Na de operatie kom ik naar Suriname om samen met haar het huis op te ruimen, je kamer in Margriet in te richten en je te verhuizen. In de verzorgingskamer kan alleen het allernoodzakelijkste staan. De rest van je spullen zal voor een deel moeten worden opgeruimd en voor een deel voorlopig in de [adres] moeten blijven. [erfgenaam] zal samen met je een lijstje maken van wat er moet gebeuren.
3. Auto
Het is me niet gelukt om de auto over te schrijven op naam van [erfgenaam] .(een zus van erflater, opm. rb)
(…)”
Op 20 mei 2005 heeft mw. [erfgenaam] bij brief het volgende aan [geaagde] bericht (bijlage A10a bij het deskundigenbericht):
“(…) Robert is zich heel goed bewust van de risico’s van de operatie. (…) Mocht hij rond de operatie inderdaad zijn Grote Reis beginnen dan weet jij wat er allemaal moet gebeuren, zegt hij.
Het huis is deel van de familieboedel
Uit het meubilair kan [erfgenaam] een keuze maken; een deel was toch ook nog van onze ouders.
De gitaren zijn van en voor [zus erflater] en [erfgenaam] .
Boeken, paperassen enz. kunnen afhankelijk van de inhoud naar onder andere:
de Vrijmetselarij
de Rozekruizers
Stichting Paliter
MWI
Henk van Kanten
Gitaristenkring
Aisha Malmberg (Chinese geneeswijzen en acupunctuur)
Stichting Lobi
SWI
Kleding kan naar Sociale instellingen
Uit de huishoudelijke artikelen kan Yvonne een keuze maken en de rest gaat naar Sociale doelen/mensen die het goed kunnen gebruiken.
In de kluis van de DSB zitten paperassen.
In de kluis van de Hakrinbank: penningen van de Vrijmetselarij, papieren, sieraden voor [persoon] en [persoon] . (…)”
a. Ten aanzien van de auto wordt overwogen dat uit de als bijlage 11 in het deskundigenrapport opgenomen stukken, blijkt dat de auto op grond van een verklaring van executele op 29 januari 2007 of eerder is overgedragen aan een zus van erflater, [zus erflater] . [geaagde] heeft kennelijk uitvoering gegeven aan hetgeen door erflater eerder aan haar was verzocht. Zij voert aan dat de auto al bij leven door erflater was geschonken en dat alleen de overschrijving nog niet rond was. Dit blijkt ook uit haar opmerkingen aan de hand van de bevindingen van de deskundige. Echter, de feitelijke levering heeft, zoals [geaagde] heeft erkend in haar conclusie van antwoord, niet bij leven door of namens erflater plaats gevonden. Als executeur zonder bezit heeft [geaagde] onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld door de tot de nalatenschap behorende auto zonder overleg en toestemming van de erven aan een derde over te dragen. Met betrekking tot de schade heeft [eisers] geen enkele onderbouwing gegeven. [geaagde] heeft aangevoerd dat de auto een oud barrel was. In dat licht zal de waarde van de auto worden begroot op € 500, welk bedrag [geaagde] aan [eisers] zal dienen te vergoeden. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Met betrekking tot de gitaren wordt overwogen dat in de brief van mw. [erfgenaam] staat dat de gitaren “van en voor” [zus erflater] en [erfgenaam] waren. Dit duidt er op dat de gitaren op dat moment al geen eigendom meer waren van erflater. Daar [eisers] niet hebben aangetoond dat de gitaren wel onderdeel uitmaakten van de nalatenschap, kan afgifte van die gitaren door [geaagde] aan genoemde personen niet als onrechtmatig jegens [eisers] worden aangemerkt.
Met betrekking tot de gitaarmuziek staat vast dat [geaagde] deze heeft doen toekomen aan Stichting Gitaristenkring Suriname. Een en ander blijkt uit een schrijven van 16 november 2005 van de Gitaristenkring (bijlage A.9.a. van het deskundigenbericht). Vaststaat echter dat de gitaarmuziek een bestanddeel van de nalatenschap was. [eisers] heeft in het kader van de door hem gevorderde schade echter geen onderbouwing gegeven van de waarde die aan dit boedelbestanddeel zou moeten worden toegekend. Nu er geen aanknopingspunten zijn gegeven, zoals de omvang en de staat waarin de gitaarmuziek verkeert alsmede de bijzonderheid, op grond waarvan de rechtbank de schade zou kunnen begroten, zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige zaken, valt uit de brief van mw. [erfgenaam] op te maken dat deze zaken nog aanwezig waren op 20 mei 2005. Erflater is vijf dagen daarna, op 25 mei 2005 overleden. Zonder enige onderbouwing valt niet in te zien dat de in de brief genoemde zaken vijf dagen daarna niet meer aanwezig waren. [geaagde] heeft derhalve onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] door die zaken na het overlijden van erflater te vervreemden ook al betrof het volgens [geaagde] voor het overgrote deel “ouwe troep” waarvan al in samenspraak met erflater was besproken dat dingen weg mochten of zaken die erflater in mede-eigendom had met zijn zussen. Ook ten aanzien van deze boedelbestanddelen heeft [eisers] zijn schadevordering niet of nauwelijks onderbouwd. [geaagde] voert over de waarde van de inventarisgoederen aan dat deze een nagenoeg te verwaarlozen waarde hadden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit bevestigd in de hiervoor aangehaalde brief van mw. [erfgenaam] waarin een groot aantal zaken voornamelijk aan goede doelen worden bedacht. In dat licht zal de waarde van die zaken worden begroot op € 500, welk bedrag [geaagde] aan [eisers] zal dienen te vergoeden. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan (dag van de dagvaarding) heeft [geaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Ten aanzien van de in de kluizen aanwezige zaken:
1. Op de stelling van [geaagde] dat zij de penningen van de Vrijmetselarij diende te retourneren aan de Vrijmetselarij, heeft [eisers] niet inhoudelijk gereageerd. Daarom zal er van worden uitgegaan dat erflater die penningen in bruikleen had en dat [geaagde] deze terecht heeft geretourneerd aan de Vrijmetselarij. Van enige schade door het handelen van [geaagde] is alsdan geen sprake omdat [eisers] zelf ook deze penningen hadden dienen te retourneren.
2. De door [geaagde] uit de kluizen meegenomen eigendomspapieren zijn opgenomen in de boedelbeschrijving alsmede in het deskundigenbericht, Niet valt in te zien dat [eisers] enige schade heeft ondervonden van het feit dat die papieren door [geaagde] uit de kluizen zijn gehaald.
3. In verband met de kwestie rond de kluizen heeft de deskundige een e-mail van 3 oktober 2016 van mr. [advocaat] aan hem gehecht aan het deskundigenbericht (bijlage A.10.6), waarin het volgende staat vermeld:
“Op 08 september 2010 heb ik een telefonisch gesprek gevoerd met een der erfgenamen, namelijk de heer drs. [erfgenaam] en hem bij die gelegenheid mede gedeeld dat ons kantoor niet in het bezit is van vermeende kluissleutels, daar wij de tweetal sleutels die destijds aan ons waren afgestaan, reeds geruime tijd aan de toenmalige advocaat van mevrouw [echtgenote en legataris van erflater] hadden afgegeven.
Mr. [advocaat] , toenmalige advocaat van mevrouw [echtgenote en legataris van erflater] heeft ons medegedeeld de desbetreffende kluissleutels reeds aan haar toenmalige cliënte te hebben afgegeven en dat zij haar zaken niet meer behartigd.”
Het vorenstaande wordt bevestigd door een brief van [echtgenote en legataris van erflater] aan mr. [advocaat] van 30 augustus 2010 (productie 24 van [eisers] ), waarin staat vermeld:
“(…) Ingevolge uw schrijven aan mevr. [advocaat] , heeft u 2 sleutels afgegeven, nl 1 (een) van de kluis DSB en 1 (een) van de kluis Hakrinbank.
Helaas zijn de bijbehorende reservesleutelsnietafgegeven (…).
Opnieuw vraag ik namens de erfgenamen om afgifte van de zaken tot de nalatenschap behorend in het algemeen (uiteraard vergezeld van rekening en verantwoording).
In het bijzondervraag ikafgifte van de sleutelsalsook de documenten welke oa uit de kluis zijn verwijderd, (…)”
In laatstgemeld schrijven verzoekt [echtgenote en legataris van erflater] slechts om de reservesleutels van de kluizen alsmede om afgifte van de uit de kluis verwijderde documenten. Over de sieraden van [eisers] rept [echtgenote en legataris van erflater] echter niet. Dit bevestigt de stelling van [geaagde] dat zij de sieraden heeft achtergelaten in de kluis aangezien die voor [eisers] waren. Dat er in de kluizen een bedrag van contanten van ten minste € 40.000 lag, zoals [eisers] is gesteld en door [geaagde] is betwist, is gebrek aan onderbouwing van die stelling door [eisers] niet komen vast te staan. De door [eisers] aan de onrechtmatige daad ten grondslag gelegde feiten zijn derhalve niet komen vast te staan. Het enkele feit dat [geaagde] niet in het bijzijn van [eisers] de kluizen heeft geopend, brengt geen risico aansprakelijkheid van haar met zich.