4.3.1.Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie rekwireert ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 1 ten laste gelegde tot vrijspraak.
De officier van justitie merkt daarbij op dat de verdachte weliswaar seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster, maar dat dit gezien de omstandigheden van het geval niet kan worden aangemerkt als het plegen van ontuchtige handelingen, in de zin van artikel 245 jo. 248 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie rekwireert ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer: 10/701159-17 ten laste gelegde tot een bewezenverklaring.
De verdediging bepleit vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde en ten aanzien van het onder parketnummer 10/701159-17 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 1 ten laste gelegde merkt de verdediging op dat de verdachte weliswaar seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster, maar dat dit gezien de omstandigheden van het geval niet kan worden aangemerkt als het plegen van ontuchtige handelingen, in de zin van artikel 245 jo. 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 3 ten laste gelegde merkt de verdediging op dat de verdachte voor het eerst op een brommer reed en hij niet kon zien dat er een sleutel nodig was. Daarnaast ontkent de verdachte iets te hebben bemerkt tijdens het rijden, zodat hij niet kon weten of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat de brommer van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/701159-17 ten laste gelegde merkt de verdediging op dat de verdachte de scooter van een vriend had gekregen en dit keer wel over een sleutel beschikte. De verdachte kon niet weten of had niet redelijkerwijze moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was.
4.3.2.Beoordeling
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 1 ten laste gelegde
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Ontuchtige handelingen in de zin van dit artikel betreffen handelingen van seksuele aard die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Onder omstandigheden kan derhalve aan dergelijke seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handelingen sociaal-ethisch algemeen aanvaard zijn. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bij de beantwoording van de vraag, of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, in belangrijke mate aankomt op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld.
Op 4 september 2015 hebben verdachte en zijn twee vrienden en aangeefster en haar vriendin, allemaal klasgenoten van elkaar, zich nadat de lessen waren afgelopen, naar een speeltuintje en vervolgens naar de kelderbox van het ouderlijk huis van één van die vrienden begeven. Later is er nog een vriend (niet zijnde een klasgenoot, en onbekend voor de beide meisjes) bij gekomen. De jongens hebben allemaal in elkaars aanwezigheid achtereenvolgens seks met (een van de, of beide) meisjes gehad, in wisselende samenstellingen. De seksuele handelingen bestonden daaruit, dat verdachte en zijn vrienden kort na elkaar verschillende vormen van seks hadden met aangeefster (vaginaal, anaal, oraal) en/of met de vriendin van aangeefster. Of de seks voor aangeefster vrijwillig was, is onduidelijk gebleven. Aangeefster zegt van niet, haar vriendin en verdachte en de medeverdachten zeggen van wel. Eén van de jongens heeft van de door hem verrichte seksuele handelingen met aangeefster, zonder haar medeweten en instemming, filmpjes gemaakt, en die later verspreid.
Verdachte, zijn vrienden, aangeefster en haar vriendin waren allen zeer jong en verschilden in geringe mate in leeftijd.
Verdachte was op dat moment 13 jaar oud. Zijn twee vrienden waren op dat moment 12 en 14 jaar oud. De vriend die er later bij kwam, was op dat moment ook 13 jaar oud. Aangeefster en haar vriendin waren op dat moment 14 jaar oud. Zij zijn allemaal zwakbegaafd, zaten bij elkaar in dezelfde klas van het praktijkonderwijs, en zijn door deze gebeurtenis allemaal van school gestuurd.
De rechtbank acht onder de hiervoor vermelde omstandigheden de sociaal-ethische norm geschonden nu sprake is van drie zeer jonge, seksueel niet ervaren jongens die met twee weliswaar iets oudere, maar toch nog zeer jonge meisjes naar de kelderbox van één van die jongens gaan om vervolgens in elkaars bijzijn verregaande seksuele handelingen als hierboven beschreven met de meisjes te verrichten, en waarbij geen sprake is van eerdere seksuele dan wel affectieve relaties met die meisjes.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de schending van de norm te meer blijkt uit het gegeven dat ook de nieuw erbij gekomen, voor de meisjes onbekende jongen, mee ging doen, en kon gaan doen, met het hebben van seks met de meisjes.
Voorts blijkt die schending uit het gegeven dat de school besloot alle betrokkenen naar aanleiding van de gebeurtenis van school te sturen.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet algemeen aanvaard zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Ook indien aangeefster instemde met de seksuele handelingen, of zelfs indien zij daartoe het initiatief nam, valt aangeefster volledig onder de reikwijdte van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Dat de verdachte en zij in geringe mate in leeftijd verschilden, en verdachte zelfs jonger was dan aangeefster, doet daaraan niet af, en ook niet dat verdachte zelf eveneens valt aan te merken als een persoon die, gelet op zijn jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht kan worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn de eigen seksuele integriteit te beschermen. Bij de bepaling van straf en strafmaat zijn al die omstandigheden wel van belang.
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/692010-16 onder feit 3 ten laste gelegde
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het stuurslot van de brommer niet voorzien was van een sleutel en dat het stuurslot kennelijk met geweld geforceerd was. De pen schuurde daardoor over de balhoofdplaat. Dit moet tijdens het rijden van brommer te bemerken zijn geweest.
De verdachte verklaart dat hij niets heeft bemerkt tijdens het rijden. Deze verklaring acht de rechtbank, in het licht van het voorgaande, niet aannemelijk. Ook de omstandigheid dat de brommer geen sleutel had, had voor de verdachte een aanwijzing moeten zijn.
De stelling dat de verdachte voor het eerst op een brommer reed en mogelijk naïef was, is ongeloofwaardig, zeker nu de verdachte toen de politie hem maande te stoppen, besloot door te rijden en uiteindelijk er vandoor te gaan.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder parketnummer: 10/701159-17 ten laste gelegde
De verdachte verklaart dat hij de scooter van een vriend heeft geleend en ditmaal wel over een sleutel beschikte. De verdachte weigert inlichtingen te verschaffen omtrent de identiteit van deze vriend, zodat de verklaring van de verdachte niet geverifieerd kan worden.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet aannemelijk, temeer nu de scooter met een stift was beklad met namen welke te relateren zijn aan de verdachte of zijn vriendenkring. Indien de verdachte de scooter enkel zou hebben geleend, zou het niet in de lijn der verwachting liggen dat dergelijke teksten zouden worden geschreven op de scooter. Immers zou de scooter terug moeten keren naar deze vriend.
Daarbij is de rechtbank in het licht van onderhavig dossier en het aantal soortgelijke bewezen en eerder gepleegde feiten van oordeel dat de verdachte inmiddels door ervaring redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter (inclusief het daarop bevestigde kentekenplaatje) van een misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank verwerpt het verweer.