ECLI:NL:RBROT:2017:8917
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing parkeervergunning voor bewoners op basis van kentekenhouderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een parkeervergunning voor bewoners. Eiser, die in Rotterdam woont en werkt, had een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning, maar deze werd afgewezen omdat de auto waarvoor de vergunning was aangevraagd niet op zijn naam stond, maar op naam van zijn moeder. Eiser stelde dat hij de enige gebruiker van de auto was en dat hij om financiële redenen de auto van zijn moeder in gebruik had. Hij voerde aan dat hij hierdoor onredelijke beperkingen ondervond in zijn dagelijks leven en dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere aanvragers met lease- of bedrijfsauto's geen kentekenhouder hoeven te zijn.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden die in het Uitvoeringsbesluit parkeren Rotterdam 2017 waren gesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als houder van de auto kon worden aangemerkt, omdat het kenteken niet op zijn naam stond. De rechtbank verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat de extra kosten en reistijd die eiser moest maken niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van aanvragers met lease- of bedrijfsauto's, en dat verweerder terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.